ECLI:NL:CRVB:2022:16

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 januari 2022
Publicatiedatum
4 januari 2022
Zaaknummer
21/3556 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft appellante, vertegenwoordigd door mr. drs. M.J.G. Schroeder, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De rechtbank had op 4 augustus 2021 uitspraak gedaan in de zaken 21/2011 en 21/2080, waarbij de rechtbank de appellante niet-ontvankelijk had verklaard. De Centrale Raad van Beroep heeft op 4 januari 2022 geoordeeld dat het hoger beroepschrift niet tijdig is ingediend. De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt zes weken en begint te lopen vanaf de dag na de bekendmaking van de uitspraak. In dit geval was de uitspraak op 4 augustus 2021 aan de partijen bekendgemaakt, en het beroepschrift was pas op 27 september 2021 ingediend, wat buiten de termijn viel.

De gemachtigde van appellante heeft aangevoerd dat hij het beroepschrift op de laatste dag van de termijn, 15 september 2021, ter post heeft bezorgd. Echter, de Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de argumenten van de gemachtigde niet voldoende waren om aan te tonen dat het beroepschrift tijdig was ingediend. De enkele stempels op de retourenvelop en de verklaring van de gemachtigde waren niet overtuigend genoeg om aan te tonen dat er geen sprake was van verzuim. De Raad concludeerde dat het hoger beroep kennelijk niet-ontvankelijk was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak werd gedaan door E.C.R. Schut, met P.A.M. Hulsdouw als griffier, en is openbaar uitgesproken op 4 januari 2022. Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden en het bestuursorgaan de mogelijkheid open om binnen zes weken schriftelijk verzet aan te tekenen.

Uitspraak

Datum uitspraak: 4 januari 2022
21/3556 PW, 21/3557 PW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:54 en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
4 augustus 2021, 21/2011 en 21/2080 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. drs. M.J.G. Schroeder, advocaat, hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.

OVERWEGINGEN

Ingevolge artikel 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in samenhang met de artikelen 6:7, 6:8, 6:9 en 6:11 van die wet geldt het volgende.
De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt zes weken. Deze termijn gaat in met ingang van de dag na die waarop de aangevallen uitspraak door middel van de toezending van een afschrift aan partijen is bekendgemaakt.
Een beroepschrift is tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Bij verzending per post is een beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
De aangevallen uitspraak is op 4 augustus 2021 in afschrift aan partijen toegezonden. Uit nader bij de rechtbank ingewonnen informatie blijkt dat de gemachtigde van appellante op 5 augustus 2021 heeft getekend voor de ontvangst van het aangetekend verzonden poststuk met de aangevallen uitspraak.
Het hoger beroepschrift is op 27 september 2021 ter griffie van de rechtbank Den Haag ingekomen. De rechtbank heeft het hoger beroepschrift overeenkomstig artikel 6:15 van de Awb op 28 september 2021 doorgezonden aan de Raad.
Op grond hiervan moet worden geoordeeld dat het beroepschrift niet tijdig is ingediend.
Ten aanzien van een na afloop van de beroepstermijn ingediend beroepschrift blijft niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
Bij brief van 20 oktober 2021 is aan de gemachtigde van appellante gevraagd naar de reden van de termijnoverschrijding en is verzocht om binnen vier weken te reageren.
Bij brief van 17 november 2021 heeft de gemachtigde van appellante daarop samengevat geantwoord dat hij het hoger beroepschrift op de laatste dag van de hoger beroepstermijn, op 15 september 2021, in een brievenbus van PostNL heeft gedeponeerd. Per abuis zat het hoger beroepschrift achter een brief in een aan de rechtbank Den Haag gerichte retourenvelop, zodat het hoger beroepschrift onbedoeld bij de rechtbank Den Haag terecht is gekomen. Ter ondersteuning van zijn standpunt dat het hoger beroepschrift op tijd ter post is bezorgd, heeft de gemachtigde van appellante bij de griffie van de rechtbank Den Haag een afschrift van de retourenvelop opgevraagd. Uit de op de envelop door PostNL geplaatste stempels en QR-code valt volgens de gemachtigde van appellante af te leiden dat de brief zich in ieder geval op 17 september 2021 bij PostNL bevond en dat de retourenvelop afhandeling technisch mogelijk een andere – afwijkende – route heeft afgelegd dan de normale.
Wat gemachtigde van appellante heeft aangevoerd, bevat geen grond waarop redelijkerwijs kan worden geoordeeld dat appellante niet in verzuim is geweest. De gemachtigde van appellante heeft met de overgelegde retourenvelop niet aannemelijk gemaakt dat hij het hoger beroepschrift op de laatste dag van de hoger beroepstermijn ter post heeft bezorgd. De enkele omstandigheid dat uit de op de retourenvelop geplaatste stempel “FRANKERING GECONTROLEERD R03.210917.625166” valt af te leiden dat die envelop zich op 17 september 2021 bij PostNL bevond en dat op de envelop een stempel “RETOUR” is geplaatst, is daarvoor onvoldoende. Uit de stempel ‘RETOUR’ niet kan worden afgeleid dat deze retourenvelop een andere route heeft afgelegd. Daarbij komt dat de gemachtigde van appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat het op 27 september 2021 bij de rechtbank Den Haag ontvangen hoger beroepschrift zich in de retourenvelop met de op 17 september 2021 geplaatste stempel over de frankering bevond.
Het hoger beroep is kennelijk niet-ontvankelijk, zodat zonder verder onderzoek kan worden beslist.
Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door E.C.R. Schut, in tegenwoordigheid van P.A.M. Hulsdouw als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 januari 2022.
(getekend) E.C.R. Schut
(getekend) P.A.M. Hulsdouw
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan binnen zes weken na de verzending van het afschrift van deze uitspraak schriftelijk verzet doen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA UTRECHT. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld te worden gehoord.