ECLI:NL:CRVB:2022:1598

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 juli 2022
Publicatiedatum
18 juli 2022
Zaaknummer
20/1214 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking hoger beroep en proceskostenvergoeding na tegemoetkoming door bestuursorgaan

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 juli 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Enschede. Appellant had hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Overijssel van 18 februari 2020. Echter, op 10 november 2021 heeft het college een nieuwe beslissing op bezwaar genomen, waarbij het volledig tegemoet is gekomen aan de bezwaren van appellant. Hierdoor heeft appellant op 9 december 2021 het hoger beroep ingetrokken en verzocht om een proceskostenvergoeding.

De Raad heeft vastgesteld dat, gezien de intrekking van het beroep, het college op verzoek van appellant kan worden veroordeeld in de proceskosten. De kosten zijn begroot op € 541,- voor de behandeling in bezwaar, € 1.518,- voor de behandeling in beroep en € 759,- voor de behandeling in hoger beroep, wat in totaal neerkomt op € 2.829,50. Daarnaast zijn de reiskosten voor het bijwonen van de zitting bij de rechtbank vastgesteld op € 11,50.

De Centrale Raad van Beroep heeft het college veroordeeld in de kosten van appellant tot een totaalbedrag van € 2.829,50. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de rechter en de griffier.

Uitspraak

Datum uitspraak: 5 juli 2022
20/1214 PW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:75a en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van
18 februari 2020, 19/457 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Enschede (college)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. T. Şeker, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft op 10 november 2021 een nieuwe beslissing op bezwaar genomen.
Bij brief van 9 december 2021 heeft mr. Şeker namens appellant het hoger beroep ingetrokken en gelijktijdig aan de Raad verzocht het college te veroordelen in de proceskosten.
Het college heeft geen verweerschrift ingediend.
Onder toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is het onderzoek ter zitting achterwege gelaten. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

Artikel 8:75a, eerste lid, eerste volzin, van de Awb bepaalt dat in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten kan worden veroordeeld. Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
Namens appellant is het hoger beroep ingetrokken omdat het college met de nieuwe beslissing op bezwaar van 10 november 2021 volledig aan de bezwaren van appellant is tegemoetgekomen.
De Raad ziet aanleiding het college te veroordelen in de kosten die appellant in verband met de behandeling van het bezwaar, het beroep en het hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De kosten worden, ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht, begroot op
€ 541,- in bezwaar, € 1.518,- in beroep en € 759,- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand.
De reiskosten om de zitting bij de rechtbank bij te wonen komen tot een bedrag van € 11,50 voor vergoeding in aanmerking.
Voor vergoeding van het betaalde griffierecht kan appellant zich rechtstreeks tot de gemeente Enschede wenden.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep veroordeelt het college in de kosten van appellant tot een bedrag van € 2.829,50.
Deze uitspraak is gedaan door E.C.R. Schut, in tegenwoordigheid van K.R. van Renswoude als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 juli 2022.
(getekend) E.C.R. Schut
(getekend) K.R. van Renswoude