In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 januari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de afwijzing van een aanvraag om bijstand door het college van burgemeester en wethouders van Tilburg. De appellant, die eind 2017 naar Roemenië was verhuisd en in oktober 2019 naar Nederland terugkeerde, had op 16 januari 2020 een aanvraag om bijstand ingevolge de Participatiewet ingediend. Tijdens het meldingsgesprek op 22 januari 2020 gaf hij aan dat hij in Roemenië bij zijn vriendin woonde en beschikte over zwarte inkomsten. Het college verzocht appellant om aanvullende informatie en bewijsstukken over zijn financiële situatie, maar hij kon geen controleerbare gegevens overleggen.
Het college heeft de aanvraag afgewezen op 21 februari 2020, omdat appellant onvoldoende duidelijkheid had verschaft over zijn financiële situatie, waardoor niet kon worden vastgesteld of hij in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerde. De rechtbank Zeeland-West-Brabant verklaarde het beroep tegen deze afwijzing ongegrond. In hoger beroep voerde appellant aan dat de gegevens over zijn financiële situatie in Roemenië niet meer relevant waren, maar de Raad oordeelde dat het college deze informatie wel degelijk nodig had voor de beoordeling van de eerste aanvraag.
De Raad concludeerde dat appellant niet aan zijn bewijslast had voldaan en dat de afwijzing van de aanvraag om bijstand terecht was. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.