ECLI:NL:CRVB:2022:1495

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 juni 2022
Publicatiedatum
11 juli 2022
Zaaknummer
21/3876 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.T.H. Zimmerman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van een toelage onregelmatige dienst (TOD) in het kader van een verplichte cursus

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van de rechtbank Den Haag. Appellante, werkzaam sinds 1 september 2008, verzocht om toekenning van een toelage onregelmatige dienst (TOD) voor de uren die zij heeft besteed aan een verplichte cursus op 19 november 2019. De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft dit verzoek afgewezen, met het argument dat de TOD bedoeld is voor ambtenaren die regelmatig onregelmatige diensten draaien, en dat de cursusuren niet onder deze regeling vallen. De rechtbank heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard, wat door de Centrale Raad van Beroep is bevestigd.

De Raad oordeelt dat de cursusuren wel als arbeidstijd worden erkend, maar dat deze niet voldoen aan de voorwaarden voor de toekenning van de TOD. De Raad benadrukt dat de regeling is bedoeld voor ambtenaren die volgens een vast patroon onregelmatige diensten draaien. Appellante heeft niet aangetoond dat zij regelmatig of vrij regelmatig arbeid heeft verricht op andere tijden dan de reguliere werktijden. De Raad concludeert dat het hoger beroep van appellante niet slaagt en bevestigt de uitspraak van de rechtbank, met verbetering van de gronden. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

21.3876 AW

Datum uitspraak: 30 juni 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 15 september 2021, 20/6929 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (minister)
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 april 2022. Appellante is verschenen. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I.M. Schouten en M.A. van Rooijen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Met ingang van 1 januari 2020 is de Ambtenarenwet gewijzigd en Ambtenarenwet 2017 (AW 2017) gaan heten. Op grond van artikel 16, tweede lid, van de AW 2017 blijft op besluiten of handelingen die vóór 1 januari 2020 zijn bekendgemaakt, het toen geldende recht van toepassing wat betreft de mogelijkheid om bezwaar te maken of beroep in te stellen en wat betreft de behandeling van dat bezwaar of beroep.
1.2.
Appellante is sinds 1 september 2008 werkzaam in de functie van [functie] bij (thans) de [Dienst]. Appellante heeft voor inspectiewerkzaamheden buiten haar reguliere werktijden een toelage onregelmatige dienst (TOD) ontvangen.
1.3.
Op 19 en 20 november 2019 heeft appellante in opdracht van de minister een cursus gevolgd in Garderen. Appellante is voor deze cursus op 19 november 2019 omstreeks 5:45 uur van huis vertrokken. Naar aanleiding hiervan heeft appellante op 4 december 2019 de minister verzocht om toekenning van een TOD over de uren van 5:45 uur tot 8:00 uur.
1.4.
Bij besluit van 6 december 2019, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 20 oktober 2020 (bestreden besluit), heeft de minister het verzoek van appellante afgewezen. De minister heeft zich hierbij op het standpunt gesteld dat de TOD als neergelegd in artikel 17 van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984 (BBRA) bedoeld is voor ambtenaren die volgens een vast rooster onregelmatige diensten draaien en dat de uren die appellante op 19 november 2019 heeft gemaakt opleidingsuren betreffen met een incidenteel karakter.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat het volgen van opleidingen en cursussen buiten de gewone werktijden die, zoals hier het geval is, niet volgens een vast patroon zijn gepland, niet vallen onder het verrichten van (vrij) regelmatige arbeid op andere dan de gewone werktijden als bedoeld in artikel 17 van het BBRA.
3. De Raad oordeelt als volgt.
3.1.
In artikel 17, eerste lid, van het BBRA, zoals dat gold ten tijde van belang, is bepaald dat aan de ambtenaar, die anders dan bij wijze van overwerk, regelmatig of vrij regelmatig arbeid verricht op andere tijden dan op de dagen maandag tot en met vrijdag tussen 8 en 18 uur een toelage wordt toegekend.
3.2.
Appellante heeft aangevoerd dat de minister aan haar een TOD had moeten toekennen voor het volgen van de cursus op 19 november 2019, omdat het volgen van een verplichte cursus arbeidstijd is en zij vrij regelmatig arbeid heeft verricht op andere dan de gezette tijden. Dit betoog slaagt niet.
3.2.1.
De Raad volgt appellante voor zover zij heeft aangevoerd dat beoordeeld moet worden of zij regelmatig of vrij regelmatig arbeid heeft verricht op andere tijden dan op de dagen maandag tot en met vrijdag tussen 8 en 18 uur. Niet in geschil tussen partijen is dat het volgen van de cursus arbeidstijd is, zodat in beide gevallen sprake is van arbeid als bedoeld in artikel 17, eerste lid, van het BBRA.
3.2.2.
De Raad is, anders dan appellante heeft aangevoerd, van oordeel dat appellante niet vrij regelmatig arbeid heeft verricht op andere dan de hiervoor vermelde tijden. Uit de toelichting bij artikel 17 van het BBRA (Stb. 1997, 655) blijkt dat de TOD is bedoeld om ministeries in staat te stellen een vaste toelage voor onregelmatige dienst toe te kennen aan ambtenaren die volgens een vast patroon werkzaam plegen te zijn. Op die manier kan veel administratie worden bespaard. Van een dergelijk vast patroon is de Raad niet gebleken. Uit het door appellante verstrekte declaratieoverzicht over de periode 1 oktober 2019 tot 31 maart 2020 blijkt dat appellante meermaals arbeid heeft verricht op andere tijden dan op de dagen maandag tot en met vrijdag tussen 8 en 18 uur, maar uit dit overzicht blijkt niet een vast patroon.
3.2.3.
De manier waarop de minister met de reguliere inspectiewerkzaamheden buiten de gezette tijden is omgegaan, wat daarvan ook zij, maakt niet dat deze incidentele cursus onder de bewuste regeling had moeten worden gebracht. De Raad merkt hierbij voor de volledigheid nog op dat de minister ter zitting heeft verklaard dat appellante de door haar gevraagde uren als overwerkuren kan declareren.
3.3.
Uit 3.1 en 3.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd, met verbetering van de gronden.
4. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.T.H. Zimmerman, in tegenwoordigheid van M.E. van Donk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 juni 2022.
(getekend) J.T.H. Zimmerman
(getekend) M.E. van Donk