ECLI:NL:CRVB:2022:1476

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 juni 2022
Publicatiedatum
8 juli 2022
Zaaknummer
20/4354 NIOAW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag IOAW-uitkering wegens onvoldoende bewijs van hoofdverblijf op opgegeven adres

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 juni 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de afwijzing van een aanvraag voor een IOAW-uitkering door het college van burgemeester en wethouders van Capelle aan den IJssel. De appellant had op 12 december 2019 een uitkering aangevraagd, waarbij hij aangaf op adres X te wonen. Echter, het college heeft de aanvraag afgewezen omdat de appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij op het opgegeven adres woonde. De bewijslast lag bij de appellant, die niet kon aantonen dat hij zijn hoofdverblijf op adres X had.

Tijdens het proces is naar voren gekomen dat medewerkers van de gemeente meerdere keren een onaangekondigd huisbezoek hebben afgelegd op adres X, maar de appellant was daar telkens niet aanwezig. De rechtbank Rotterdam had eerder het beroep van de appellant tegen de afwijzing ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft de appellant aangevoerd dat hij wel degelijk op adres X woonde, maar de Raad heeft geoordeeld dat de appellant niet voldoende bewijs heeft geleverd om zijn claim te onderbouwen.

De Raad heeft vastgesteld dat de appellant geen goede verklaring kon geven voor zijn afwezigheid tijdens de huisbezoeken en dat er geen bewijs was dat hij op het opgegeven adres woonde. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd en geoordeeld dat er geen aanleiding was voor een proceskostenvergoeding. De uitspraak is gedaan door M. Hillen, met Y. Al Qaq als griffier, en is openbaar uitgesproken op 28 juni 2022.

Uitspraak

20.4354 NIOAW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
16 november 2020, 20/3408 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Capelle aan den IJssel (college)
Datum uitspraak: 28 juni 2022
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. S. Ben Ahmed, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 mei 2022. Namens appellant is
mr. C.M. van Ommeren, kantoorgenoot van mr. Ben Ahmed, verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. N.D. Fritz-Pierik.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant staat sinds 1 november 2019 ingeschreven in de basisregistratie personen van de gemeente Capelle aan den IJssel op adres X. Appellant heeft op 12 december 2019 een uitkering op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW-uitkering) aangevraagd. Appellant heeft op het aanvraagformulier vermeld dat hij woont op adres X. A is de hoofdbewoner van dit adres.
1.2.
Het college heeft appellant naar aanleiding van de aanvraag uitgenodigd voor een gesprek op 15 januari 2020. Appellant is naar dit gesprek gekomen en heeft een verklaring afgelegd. Het gesprek is gevoerd via een tolk van het Tolk- en Vertaalcentrum Nederland in de Spaanse taal.
1.3.
Op 15 januari 2020 heeft het college appellant een voorschot verstrekt van € 100,-.
1.4.
Op 15 januari 2020 om 14.02 uur hebben medewerkers van de gemeente Capelle aan den IJssel (medewerkers) getracht een onaangekondigd huisbezoek aan adres X af te leggen. Er werd niet opengedaan. Op 23 januari 2020 omstreeks 08.30 uur hebben medewerkers wederom getracht een onaangekondigd huisbezoek aan adres X af te leggen. Na aanbellen werd de deur geopend door A. Appellant was op dat moment niet in de woning aanwezig.
1.5.
Het college heeft appellant uitgenodigd voor een vervolggesprek op 20 februari 2020. Appellant is op dit gesprek verschenen en heeft een verklaring afgelegd. Het gesprek is wederom gevoerd via een tolk van het Tolk- en Vertaalcentrum Nederland in de Spaanse taal.
1.6.
Op 24 februari 2020 om 09.23 uur, op 25 februari 2020 om 08.24 uur, op 26 februari 2020 om 10.40 uur en op 27 februari 2020 om 08.03 uur hebben medewerkers getracht een onaangekondigd huisbezoek aan adres X af te leggen. Er werd alle vier de keren niet opengedaan. Op 27 februari 2020 om 08.29 uur hebben medewerkers tevens een onaangekondigd huisbezoek afgelegd op adres Y te [woonplaats] (adres Y), het adres van de zus van appellant. Appellant was op dat moment op adres Y aanwezig.
1.7.
Het college heeft appellant uitgenodigd voor een tweede vervolggesprek op
28 februari 2020. Appellant is op dit gesprek verschenen en heeft een verklaring afgelegd. Het gesprek is wederom gevoerd via een tolk van het Tolk- en Vertaalcentrum Nederland in de Spaanse taal. Aansluitend aan het gesprek hebben medewerkers een huisbezoek afgelegd op adres X.
1.8.
Bij besluit van 10 maart 2020, na bezwaar, onder wijziging van de wettelijke grondslag, gehandhaafd bij besluit van 26 mei 2020 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag afgewezen. Het college heeft aan de afwijzing ten grondslag gelegd dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij op adres X woonde. Hierdoor heeft appellant geen recht op IOAW-uitkering jegens het college. Tevens dient appellant het aan hem verstrekte voorschot van € 100,- terug te betalen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij heeft aangevoerd dat hij wel aannemelijk heeft gemaakt op adres X te wonen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De te beoordelen periode loopt in dit geval van 12 december 2019 (datum aanvraag) tot en met 10 maart 2020 (datum afwijzingsbesluit).
4.2.
Iemand die een IOAW-uitkering aanvraagt moet aannemelijk maken dat hij recht heeft op die uitkering. De bewijslast rust dus in beginsel op de aanvrager. Een aanvrager moet daarom feiten en omstandigheden aannemelijk maken die duidelijkheid geven over zijn woon- en leefsituatie en over zijn financiële situatie. Daarna moet de uitkeringverstrekkende instantie in het kader van de onderzoeksplicht deze inlichtingen op juistheid en volledigheid controleren.
4.3.
Waar een betrokkene zijn woonadres heeft, is daar waar hij zijn hoofdverblijf heeft. Het hoofdverblijf van een betrokkene ligt daar waar zich het zwaartepunt van zijn persoonlijk leven bevindt. Dit dient te worden bepaald aan de hand van concrete feiten en omstandigheden.
4.4.
Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt in de te beoordelen periode te hebben gewoond op adres X. Voor dit oordeel is het volgende van belang.
4.4.1.
Medewerkers hebben in de periode van 15 januari 2020 tot en met 27 februari 2020 zes keer getracht een onaangekondigd huisbezoek af te leggen op adres X. Appellant is al die keren niet aangetroffen. Appellant heeft hiervoor geen goede verklaring kunnen geven. Appellant heeft in bezwaar verklaard dat hij meestal rond 08.00 á 08.30 uur opstond en daarna de deur uitging. Drie van de zes huisbezoeken hebben echter voor 08.30 uur plaatsgevonden en desondanks is appellant niet aangetroffen. Uit de bankafschriften is voorts gebleken dat appellant geen enkele keer heeft gepind in Capelle aan den IJssel en ook de bevindingen tijdens het aangekondigde huisbezoek op 28 februari 2020 bieden geen aanknopingspunten dat appellant op dat moment op adres X woonde. In de koelkast lagen vrijwel geen verse levensmiddelen en in de keuken geen houdbare levensmiddelen. In kasten in de gang is weliswaar een complete garderobe aangetroffen, maar de kleding kwam niet overeen met het postuur van appellant. Ook is geen was of wasmiddel aangetroffen.
4.4.2.
De verklaring van appellant dat hij in de te beoordelen periode veel in de woning van zijn zus op adres Y heeft verbleven, omdat de woning toen leeg stond, wat daar ook van zij, vormt op zichzelf geen onderbouwing voor het standpunt dat hij wel zijn hoofdverblijf had op adres X.
4.4.3.
Ten slotte zijn er geen aanknopingspunten om te veronderstellen dat de tolk fouten heeft gemaakt bij het vertalen. Appellant heeft zelf ook niet nader geconcretiseerd wat er niet juist zou zijn aan de verklaringen zoals die in het dossier zitten, afgezien van de aanvankelijk foutieve weergave van ‘Beverwaard’ in plaats van ‘Beverwijk’.
4.5.
Uit 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M. Hillen, in tegenwoordigheid van Y. Al Qaq als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 juni 2022.
(getekend) M. Hillen
(getekend) Y. Al Qaq