ECLI:NL:CRVB:2022:145

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 januari 2022
Publicatiedatum
24 januari 2022
Zaaknummer
21/2062 MAW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.T.H. Zimmerman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoeken om financiële tegemoetkoming met terugwerkende kracht door de Staatssecretaris van Defensie

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 januari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 26 april 2021. De appellanten, beiden werkzaam bij de Koninklijke Marechaussee, hebben hoger beroep ingesteld tegen de afwijzing van hun verzoeken om herwaardering van hun functie en om een financiële tegemoetkoming met terugwerkende kracht. De staatssecretaris van Defensie had eerder de verzoeken om herwaardering afgewezen, en de appellanten hebben hiertegen geen beroep ingesteld, waardoor deze besluiten in rechte vaststaan.

De Raad oordeelt dat de appellanten niet door middel van een beroep op artikel 26 van het Inkomstenbesluit Militairen (IBM) de inhoud van de eerdere besluiten kunnen aanvechten. De hardheidsclausule in artikel 26 van het IBM kan slechts restrictief worden toegepast en vereist dat er sprake is van een bijzonder geval. De appellanten hebben niet aangetoond dat zij feitelijk gefunctioneerd hebben op een hoger niveau dan hun huidige functie, en hun argumenten zijn niet voldoende onderbouwd.

De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en wijst de verzoeken van de appellanten af. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan door J.T.H. Zimmerman, in tegenwoordigheid van M. Stumpel als griffier, en is openbaar uitgesproken op 20 januari 2022.

Uitspraak

21.2062 MAW, 21/2063 MAW

Datum uitspraak: 20 januari 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
26 april 2021, 20/1595 en 20/1596 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant 1] te [woonplaats 1] (appellant 1)
[Appellant 2] te [woonplaats 2] (appellant 2)
de Staatssecretaris van Defensie (staatssecretaris)
PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft mr. P. de Casparis hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 december 2021. Appellanten zijn verschenen. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C.E. Lamberti, mr. J.C.A. Aarts en drs. G.I. Smit.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellanten hebben de rang van [rang 1] bij de Koninklijke Marechaussee. Met ingang van [datum] 2015 zijn appellant 1 en appellant 2 geplaatst op de functie van [naam functie 1] bij de [afdeling] van de Koninklijke Marechaussee.
1.2.
Bij besluiten van 31 januari 2019, na bezwaar gehandhaafd bij besluiten van 9 oktober 2019, heeft de staatssecretaris de verzoeken van appellanten om herwaardering van de functie van [naam functie 1] afgewezen. In dit kader heeft de staatssecretaris een beschrijving opgesteld van de door appellanten structureel en in opdracht uitgevoerde taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden en daaraan een waardering gekoppeld, wat heeft geleid tot de rang [rang 2]. Appellanten hebben tegen de besluiten van 9 oktober 2019 geen beroep ingesteld.
1.3.
Op 21 maart 2019 hebben appellanten de staatssecretaris verzocht om toekenning van een financiële tegemoetkoming met terugwerkende kracht. Daarbij hebben appellanten zich op het standpunt gesteld dat zij vanaf oktober 2015 ook werkzaamheden verricht(t)en die behoren bij de naast hogere functie van [naam functie 2], waaraan de rang van eerste [rang 3] is verbonden.
1.4.
Bij besluiten van 11 juli 2019 heeft de staatssecretaris de verzoeken van appellanten afgewezen. De hiertegen gemaakte bezwaren zijn bij besluiten van 16 en 17 januari 2020 (bestreden besluiten) ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de beroepen tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard.
3. Naar aanleiding van wat appellanten in hoger beroep hebben aangevoerd, oordeelt de Raad als volgt.
3.1.
Het verzoek om financiële compensatie heeft de staatssecretaris in de bestreden besluiten onbetwist aangemerkt als een verzoek om toepassing van artikel 26 van het Inkomstenbesluit Militairen (IBM). In artikel 26 van het IBM is bepaald dat indien de billijkheid dat vordert, de staatssecretaris de militair schadeloos kan stellen, kosten kan vergoeden of overigens een geldelijke tegemoetkoming kan toekennen (hardheidsclausule).
3.2.
Zoals de Raad eerder heeft overwogen (uitspraak van 1 juni 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1550) ligt in het karakter van een hardheidsclausule besloten dat deze restrictief wordt toegepast. Voor een succesvol beroep op een hardheidsclausule is vereist dat sprake is van een bijzonder geval.
3.3.
Appellanten hebben aangevoerd dat zij feitelijk gefunctioneerd hebben als [naam functie 2], waaraan de rang van eerste [rang 3] is verbonden, zodat zij ook voor dat niveau bezoldigd moeten worden. Dit betoog slaagt niet. Bij besluiten van 9 oktober 2019 zijn de bezwaren van appellanten tegen de afwijzing van de verzoeken om herwaardering van de functie van [naam functie 1] ongegrond verklaard. Appellanten hebben hiertegen geen beroep ingesteld, waardoor deze besluiten in rechte vaststaan en van de juistheid hiervan moet worden uitgegaan. Appellanten kunnen niet door middel van een beroep op artikel 26 van het IBM alsnog de inhoud van deze besluiten aanvechten.
3.4.
Verder hebben appellanten aangevoerd dat de staatssecretaris in een gesprek van 24 juli 2019 heeft erkend dat appellanten de taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden behorende bij de functie van [naam functie 2] in volle omvang uitvoerden. Ook dit betoog slaagt niet. De staatssecretaris heeft betwist dat hij dit tijdens het gesprek heeft erkend. Appellanten hebben hun betoog niet nader onderbouwd en derhalve niet aannemelijk gemaakt. Hierbij merkt de Raad op dat appellanten door de staatssecretaris zijn uitgenodigd om het geluidsfragment van het gesprek van 24 juli 2019 te beluisteren, maar hier zelf niet op in zijn gegaan, terwijl hun toenmalige gemachtigde dit fragment volgens de staatssecretaris wel heeft beluisterd, maar hierover verder niets heeft opgemerkt.
3.5.
Uit 3.1 tot en met 3.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
4. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.T.H. Zimmerman, in tegenwoordigheid van M. Stumpel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 januari 2022.
(getekend) J.T.H. Zimmerman
De griffier is verhinderd te ondertekenen.