In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 juni 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Overijssel. De appellante, die sinds augustus 2015 een nabestaandenuitkering ontving op basis van de Algemene nabestaandenwet (ANW), had bezwaar gemaakt tegen de beëindiging van haar uitkering per 1 februari 2020 door de Sociale verzekeringsbank (Svb). De Svb had deze beslissing genomen omdat het jongste kind van appellante achttien jaar was geworden. Appellante stelde dat zij meer dan 45% arbeidsongeschikt was en dat zij recht had op voortzetting van haar uitkering.
De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat de verzekeringsartsen voldoende rekening hebben gehouden met de beperkingen van appellante bij het opstellen van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De Raad oordeelde dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende gemotiveerd had waarom de door appellante overgelegde medische stukken geen aanleiding gaven voor het aannemen van meer of verdergaande beperkingen. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de conclusies van de verzekeringsarts overtuigend waren en dat er geen reden was om een deskundige te benoemen.
De Raad concludeerde dat appellante op 31 januari 2020 in staat was om 55% of meer van het wettelijk minimumloon te verdienen, en dat de Svb terecht de ANW-uitkering had beëindigd. De gronden die appellante in hoger beroep naar voren had gebracht, waren grotendeels herhalingen van eerdere argumenten en er was geen aanleiding om het oordeel van de rechtbank te herzien. De Raad bevestigde daarom de aangevallen uitspraak en wees de verzoeken van appellante af.