Uitspraak
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het hoger beroep tegen het bijkomende besluit van 5 oktober 2020 ongegrond.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om de beëindiging van de aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO) van de appellant op grond van de Participatiewet, met ingang van 1 juni 2018. Daarnaast is er sprake van de intrekking en terugvordering van de kosten van de AIO over de periode van 4 juni 2009 tot en met 31 mei 2018, tot een bedrag van € 15.665,85. Dit alles is gebaseerd op de grond dat de appellant beschikte over te veel vermogen. De rechtbank heeft de besluitvorming met betrekking tot de beëindiging en terugvordering in stand gelaten.
Tijdens de zitting heeft de appellant herhaald dat hij door beperkingen op grond van regels van ruimtelijke ordening het onroerend goed niet (goed) kan vervreemden, en dat hij dus niet redelijkerwijs over dit vermogen kan beschikken. Ter zitting is echter komen vast te staan dat er tussen partijen geen geschil meer bestaat over het feit dat het onroerend goed, waarvan de waarde voor de lokale belasting in Turkije € 101.141,46 was, vervreemd kan worden. Wel is vastgesteld dat dit mogelijk moeilijk zal zijn, dat het langer kan duren en dat de verkoopprijs wellicht lager zal zijn dan vergelijkbaar onroerend goed zonder dergelijke beperkingen.
Gelet op deze omstandigheden kan de grond van de appellant in hoger beroep en beroep niet meer slagen, en behoeft de besluitvorming geen verdere beoordeling. De Centrale Raad van Beroep heeft daarom het hoger beroep afgewezen en de aangevallen uitspraak bevestigd, evenals het beroep tegen het invorderingsbesluit, dat ongegrond is verklaard.