ECLI:NL:CRVB:2022:1250

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 juni 2022
Publicatiedatum
13 juni 2022
Zaaknummer
21/2288 ANW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging nabestaandenuitkering wegens leeftijd jongste kind en arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 juni 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Den Haag. De appellant, die een nabestaandenuitkering ontving op basis van de Algemene nabestaandenwet (ANW), had bezwaar gemaakt tegen de beëindiging van zijn uitkering. De Sociale verzekeringsbank (Svb) had besloten de uitkering te beëindigen omdat het jongste kind van de appellant achttien jaar was geworden en de appellant niet meer dan 45% arbeidsongeschikt was. De appellant stelde dat hij meer dan 45% arbeidsongeschikt was en dat zijn uitkering daarom moest worden voortgezet.

De Raad heeft vastgesteld dat de Svb voldoende zorgvuldig onderzoek heeft gedaan naar de arbeidsongeschiktheid van de appellant. De medische en arbeidskundige grondslagen voor de beëindiging van de uitkering zijn voldoende onderbouwd. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de medische beoordeling door het Uwv zorgvuldig was en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de geschiktheid van de appellant voor de geduide functies. De appellant had geen nieuwe medische informatie ingebracht die de eerdere beoordelingen zou kunnen ondermijnen.

De Centrale Raad van Beroep heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd en geoordeeld dat de beëindiging van de nabestaandenuitkering terecht was. De Raad heeft benadrukt dat de situatie van de appellant op de datum van beëindiging van belang is en dat latere verslechteringen van zijn gezondheid geen recht kunnen doen ontstaan op een nabestaandenuitkering. De Raad heeft ook opgemerkt dat er geen afzonderlijke arbeidskundige gronden in hoger beroep zijn ingediend, waardoor de eerdere oordelen van de rechtbank zijn onderschreven.

Uitspraak

21.2288 ANW

Datum uitspraak: 9 juni 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
10 mei 2021, 20/4584 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 maart 2022. Appellant is verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. D.F.M. Vonk.

OVERWEGINGEN

Feiten
1.1.
Aan appellant is vanaf september 2006 een nabestaandenuitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet (ANW) toegekend. Bij besluit van 8 november 2018 heeft de Svb appellant bericht dat zijn nabestaandenuitkering per maart 2019 wordt beëindigd, omdat zijn jongste kind op [geboortedatum kind] 2019 achttien jaar wordt.
1.2.
Hierop heeft appellant de Svb te kennen gegeven dat hij meer dan 45% arbeidsongeschikt is en dat hij om die reden een nabestaandenuitkering wil behouden.
Besluitvorming Svb
1.3.
Bij besluit van 24 juli 2019 heeft de Svb appellant medegedeeld dat zijn nabestaandenuitkering vanaf maart 2019 niet wordt voortgezet, omdat hij niet voor meer dan 45% arbeidsongeschikt is. Daarbij heeft de Svb verwezen naar een medisch en arbeidskundig advies van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv).
1.4.
Bij het bestreden besluit van 4 juni 2020 is het bezwaar tegen dit besluit ongegrond verklaard. Daarbij is verwezen naar rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van het Uwv.
Procedure bij de rechtbank
2. Bij de aangevallen uitspraak is het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank is van oordeel dat de medische beoordeling door het Uwv zorgvuldig is geweest. De aandoeningen en de daaruit voortvloeiende beperkingen zijn bij de medische beoordeling betrokken. Appellant heeft geen medische informatie ingebracht die aanleiding geeft tot twijfel over die beoordeling. Als de verzekeringsarts geen aanleiding heeft om grote wijzigingen in de belastbaarheid te verwachten, mag de verzekeringsarts oordelen voordat alle uitslagen binnen zijn. Uitgaande van de juistheid van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) ziet de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de geschiktheid van appellant voor de geduide functies.
Standpunt in hoger beroep
3. Appellant heeft aangevoerd dat er sprake is van een onzorgvuldig medisch onderzoek omdat de verzekeringsarts geen informatie heeft ingewonnen bij zijn huisarts. Hij begrijpt niet hoe de verzekeringsarts een medisch oordeel heeft kunnen vellen, terwijl het onderzoek door de reumatoloog op dat moment nog niet was afgerond. Hij begrijpt evenmin hoe de verzekeringsarts op korte termijn verbetering zag. Zijn beperkingen ten gevolge van de psoriasis en de spier- en gewrichtsklachten zijn alleen maar verder toegenomen. Hij is nog steeds onder behandeling en hij acht zich geheel niet in staat werkzaamheden te verrichten.
Oordeel van de Raad
4.1.
In geding is de vraag of appellant op grond van artikel 14, eerste lid, van de ANW ook na 28 februari 2019 nog recht heeft op een nabestaandenuitkering. Niet in geschil is dat hiervoor alleen van belang is of appellant op die datum meer dan 45% arbeidsongeschikt is.
4.2.
Op grond van artikel 14, eerste lid, aanhef en onder b, van de ANW heeft de nabestaande die arbeidsongeschikt is, recht op een nabestaandenuitkering. Het begrip arbeidsongeschiktheid is nader gedefinieerd in artikel 11 van de ANW. In dit artikel is bepaald dat arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken niet in staat is om met arbeid 55% te verdienen van hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan, met arbeid gewoonlijk verdienen. Onder arbeid wordt verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe die persoon met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Volgens vaste rechtspraak wordt ervan uitgegaan dat de wetgever met deze bepaling heeft willen aansluiten bij de omschrijving van het begrip arbeidsongeschiktheid in de arbeidsongeschiktheidswetten. Bij de toepassing van artikel 11 van de ANW wordt daarom, zo mogelijk, aansluiting gezocht bij de regelgeving en de rechtspraak over het begrip arbeidsongeschiktheid in die wetten.
4.3.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd over zijn medische beperkingen is in de kern een herhaling van wat hij in bezwaar en beroep heeft aangevoerd. Er is geen aanleiding om anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. De rechtbank heeft de beroepsgronden van appellant afdoende besproken en overtuigend gemotiveerd waarom deze niet slagen. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak terecht geoordeeld dat geen aanleiding bestaat voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de door de verzekeringsartsen verrichte onderzoeken en de op grond van die onderzoeken vastgestelde belastbaarheid van appellant. Het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen worden onderschreven. Naar aanleiding van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd wordt nog het volgende overwogen.
4.4.
Op basis van de informatie van de behandeld reumatoloog van appellant van 2 juli 2019 heeft onder meer de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 1 april 2020 vastgesteld dat de reumatoloog geen aanwijzingen heeft gevonden voor een inflammatoir proces van de gewrichten. Verder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep vastgesteld dat de reumatoloog voor de aanhoudende klachten geen medische verklaring heeft. Voor zover appellant meent dat de informatie van de reumatoloog niet juist of onvolledig is of dat informatie van zijn behandelaar(s) of de huisarts - ontbreekt, had het op zijn weg gelegen deze in het geding te brengen. Daarbij merkt de Raad op dat de door appellant gestelde toegenomen beperkingen ten gevolge van een verdere verslechtering van zijn gezondheidssituatie na de peildatum geen recht kunnen doen ontstaan op een nabestaandenuitkering, omdat uitsluitend de situatie op de datum van beëindiging van belang is.
4.5.
In hoger beroep zijn geen afzonderlijke arbeidskundige gronden ingediend. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat, uitgaande van de vastgestelde FML, appellant in staat moet worden geacht de aan de schatting ten grondslag gelegde functies te verrichten.
Conclusie
4.6.
Uit 4.3 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet kan slagen en de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M. Wolfrat, in tegenwoordigheid van L.C. van Bentum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 juni 2022.
(getekend) M. Wolfrat
(getekend) L.C. van Bentum