ECLI:NL:CRVB:2022:1209

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 mei 2022
Publicatiedatum
7 juni 2022
Zaaknummer
21/4096 ANW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens niet tijdig indienen beroepschrift

In deze zaak heeft appellante, woonachtig in Turkije, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De Centrale Raad van Beroep heeft op 25 mei 2022 uitspraak gedaan in deze zaak, met zaaknummer 21/4096 ANW. De rechtbank had eerder op 23 september 2021 een uitspraak gedaan, waartegen appellante in hoger beroep ging. De Raad heeft vastgesteld dat het beroepschrift niet tijdig is ingediend. Volgens de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dient een beroepschrift binnen zes weken na bekendmaking van de uitspraak te worden ingediend. De termijn voor het indienen van het beroepschrift begon op 24 september 2021, en de laatste dag waarop het beroepschrift tijdig kon worden ingediend was 4 november 2021. Het beroepschrift is echter pas op 22 november 2021 ontvangen, terwijl het poststempel op de enveloppe aangeeft dat het op 9 november 2021 ter post is bezorgd. Hierdoor is het beroepschrift niet tijdig ingediend, en de Raad heeft geoordeeld dat appellante niet in verzuim is geweest, maar dat het hoger beroep desondanks niet-ontvankelijk is. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en kan door belanghebbenden en het bestuursorgaan worden aangevochten binnen zes weken na verzending van het afschrift.

Uitspraak

Datum uitspraak: 25 mei 2022
21/4096 ANW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:54 en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
23 september 2021, 20/6372 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats], Turkije (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank

PROCESVERLOOP

Appellante heeft hoger beroep ingesteld.

OVERWEGINGEN

In artikel 8:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat van de indiener van het beroepschrift een griffierecht wordt geheven. Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
Bij brief van 23 november 2021 is appellante erop gewezen dat een griffierecht van € 134,- is verschuldigd, en is medegedeeld dat dit bedrag uiterlijk 28 dagen na de dag van verzending van de brief op de in die brief genoemde bankrekening moet zijn bijgeschreven.
Bij aangetekende brief van 24 december 2021 is appellante nogmaals gewezen op de
verschuldigdheid van het griffierecht en is medegedeeld dat het verschuldigde bedrag binnen vier weken na de datum van deze brief op de in die brief genoemde bankrekening dient te zijn bijgeschreven dan wel contant moet zijn betaald op het bezoekadres van de Raad. Daarbij is erop gewezen dat als het griffierecht niet tijdig wordt betaald, appellante er rekening mee moet houden dat het (hoger) beroep niet inhoudelijk behandeld zal worden.
Het griffierecht is niet binnen de termijn betaald.
Voorts geldt in artikel 6:24 van de Awb in samenhang met de artikelen 6:7, 6:8, 6:9 en 6:11 van die wet het volgende.
De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt zes weken. Deze termijn gaat in op de dag na die waarop de aangevallen uitspraak door middel van de toezending van een afschrift aan partijen is bekendgemaakt.
Een beroepschrift is tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Bij verzending per post is een beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
De uitspraak waartegen hoger beroep is ingesteld is op 23 september 2021 in afschrift aan partijen toegezonden. De laatste dag waarop tijdig hoger beroep kon worden ingediend, was
4 november 2021
.
Het beroepschrift is op 22 november 2021 ontvangen. Het is, gezien de poststempel op de enveloppe, op 9 november 2021 ter post bezorgd.
Op grond hiervan moet worden geoordeeld dat het beroepschrift niet tijdig is ingediend.
Ten aanzien van een na afloop van de beroepstermijn ingediend beroepschrift blijft niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
Bij brief van 24 november 2021 is aan appellante gevraagd naar de reden van de termijnoverschrijding.
Appellante heeft daarop niet geantwoord.
Op grond van de beschikbare gegevens kan redelijkerwijs niet worden geoordeeld dat appellante niet in verzuim is geweest. Het hoger beroep is kennelijk niet-ontvankelijk, zodat zonder verder onderzoek kan worden beslist.
Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door M.A.H. van Dalen-van Bekkum, in tegenwoordigheid van
E. Blijleven-de Vries als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
25 mei 2022.
(getekend) M.A.H. van Dalen-van Bekkum
(getekend) E. Blijleven-de Vries
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan binnen zes weken na de verzending van het afschrift van deze uitspraak schriftelijk verzet doen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA UTRECHT. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld te worden gehoord.