ECLI:NL:CRVB:2022:1207

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 mei 2022
Publicatiedatum
7 juni 2022
Zaaknummer
21/4147 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens niet tijdig betalen griffierecht

In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarbij hij werd gewezen op de verplichting tot het betalen van griffierecht. De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat appellant niet heeft voldaan aan de betalingsverplichting binnen de gestelde termijn. In de correspondentie met appellant is hij herhaaldelijk gewezen op de noodzaak om het griffierecht van € 134,- tijdig te betalen, en op de gevolgen van het niet betalen, waaronder de niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep. Ondanks dat appellant heeft aangegeven dat hij in betalingsonmacht verkeert, heeft hij geen tijdige en volledige informatie verstrekt om deze claim te onderbouwen. De Raad heeft geoordeeld dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij voldoet aan de voorwaarden voor vrijstelling van het griffierecht. Gezien het feit dat het griffierecht niet binnen de gestelde termijn is betaald, heeft de Centrale Raad van Beroep het hoger beroep kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak is gedaan door E.C.R. Schut, in tegenwoordigheid van griffier E. Blijleven-de Vries, en is openbaar uitgesproken op 31 mei 2022.

Uitspraak

Datum uitspraak: 31 mei 2022
21/4147 PW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:54 en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 11 oktober 2021, 20/4739 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam

PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.

OVERWEGINGEN

In artikel 8:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat van de indiener van het beroepschrift een griffierecht wordt geheven. Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
Bij brief van 26 november 2021 is appellant erop gewezen dat een griffierecht van € 134,- is verschuldigd, en is medegedeeld dat dit bedrag uiterlijk 28 dagen na de dag van verzending van de brief op de in die brief genoemde bankrekening moet zijn bijgeschreven.
Bij brief van 24 februari 2022 is appellant meegedeeld dat zijn brief van 16 december 2021 wordt opgevat als een beroep op betalingsonmacht, en is hij gewezen op de criteria die gelden voor het aannemen van betalingsonmacht. Appellant is een termijn van twee weken gegeven om door middel van het invullen en retourneren van het bij de brief gevoegde formulier te reageren op voornoemde brief. Daarbij is appellant erop gewezen dat het beroep op betalingsonmacht wordt afgewezen als het formulier niet op tijd is teruggestuurd, niet compleet is ingevuld en/of gegevens ontbreken en dat er geen gelegenheid is tot aanvulling van het formulier of de gegevens.
Hierop heeft appellant niet gereageerd.
Bij brief van 14 maart 2022 is appellant meegedeeld dat het verzoek om betalingsonmacht wordt afgewezen omdat appellant niet (op tijd) heeft voldaan aan het verzoek om informatie en dat appellant een herinnering griffierecht zal ontvangen. Daarbij is erop gewezen dat het niet of niet op tijd betalen van het griffierecht ertoe kan leiden dat het hoger beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard en dus niet inhoudelijk wordt behandeld.
Bij aangetekende brief van 15 maart 2022 is appellant nogmaals gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht en is medegedeeld dat het verschuldigde bedrag binnen vier weken na de datum van deze brief op de in die brief genoemde bankrekening dient te zijn bijgeschreven dan wel contant moet zijn betaald op het bezoekadres van de Raad. Daarbij is erop gewezen dat als het griffierecht niet tijdig wordt betaald, appellant er rekening mee moet houden dat de gerechtelijke procedure niet inhoudelijk behandeld zal worden.
Het griffierecht is niet binnen de termijn betaald.
In zijn aanvullend hoger beroepschrift heeft appellant nog te kennen gegeven dat het niet verstrekken van informatie geen geldige reden is om zijn beroep op betalingsonmacht af te wijzen. Met een enkel telefoontje naar de gemeente zou duidelijk kunnen worden dat sprake is van langdurige betalingsonmacht, Dit kan appellant niet baten. Door desgevraagd geen financiële gegevens te overleggen kan de door hem gestelde betalingsonmacht niet worden vastgesteld. Het is aan appellant om aannemelijk te maken dat hij voldoet aan de voorwaarde voor vrijstelling van het griffierecht.
Op grond van de beschikbare gegevens kan redelijkerwijs niet worden geoordeeld dat appellant niet in verzuim is geweest. Het hoger beroep is kennelijk niet-ontvankelijk, zodat zonder verder onderzoek kan worden beslist.
Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door E.C.R. Schut, in tegenwoordigheid van E. Blijleven-de Vries als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 31 mei 2022.
(getekend) E.C.R. Schut
(getekend) E. Blijleven-de Vries
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan binnen zes weken na de verzending van het afschrift van deze uitspraak schriftelijk verzet doen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA UTRECHT. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld te worden gehoord.