Uitspraak
21 oktober 2019, 19/1587 en 19/1590 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak, behandeld door de Centrale Raad van Beroep op 17 mei 2022, staat de herziening en terugvordering van AOW-pensioen centraal. Appellant ontving sinds 1 april 2011 AOW-pensioen naar de norm voor een ongehuwde pensioengerechtigde. In 2018 heeft hij aan de Sociale verzekeringsbank (Svb) doorgegeven dat hij zijn woonadres had gewijzigd. De Svb ontving een anonieme tip dat appellant samenwoont met appellante, die sinds 22 april 2012 ook AOW-pensioen ontving. Naar aanleiding van deze tip heeft de Svb een onderzoek ingesteld, waarbij onder andere bankafschriften zijn opgevraagd en huisbezoeken zijn afgelegd. De Svb concludeerde dat appellanten een gezamenlijke huishouding voerden en heeft het AOW-pensioen van beide appellanten herzien en teruggevorderd.
Appellanten hebben in hoger beroep aangevoerd dat de opgevraagde bankafschriften onrechtmatig zijn verkregen en dat de verklaringen die zij hebben afgelegd onder druk zijn verkregen. De Raad oordeelt dat, ongeacht de rechtmatigheid van de opgevraagde bankafschriften, de verklaringen van appellanten niet zo verweven zijn met de bankgegevens dat ze niet meegenomen kunnen worden in het onderzoek. De Raad stelt vast dat de verklaringen voldoende feitelijke basis bieden voor de conclusie dat appellanten een gezamenlijke huishouding hebben gevoerd. De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarin de beroepen tegen de besluiten van de Svb ongegrond zijn verklaard. De Raad concludeert dat de Svb terecht het AOW-pensioen heeft herzien en de te veel ontvangen bedragen heeft teruggevorderd.