ECLI:NL:CRVB:2022:113
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J. Oosterveen
- M. van Paridon
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor kosten van een bril in het kader van de Zorgverzekeringswet
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 januari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Rotterdam van 21 augustus 2019. De appellant had een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor de kosten van een bril, welke door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam was afgewezen. Het college stelde dat de Zorgverzekeringswet (Zvw) in beginsel als een passende en toereikende voorliggende voorziening moet worden beschouwd en dat de wetgever bewust heeft gekozen om de kosten van een bril niet te vergoeden binnen de basisverzekering. Dit leidde tot de conclusie dat op basis van artikel 15, eerste lid, tweede volzin, van de Participatiewet (PW) er geen recht op bijstand bestaat voor kosten die als niet noodzakelijk zijn aangemerkt in de voorliggende voorziening.
De rechtbank had het beroep van de appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De Centrale Raad van Beroep bevestigde deze uitspraak, waarbij werd opgemerkt dat er geen acute noodsituatie was aangetoond en dat de appellant niet kon aantonen dat er zeer dringende redenen waren voor bijstandsverlening, zoals bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de PW. De Raad benadrukte dat de Zvw en de daarop gebaseerde Regeling zorgverzekering in beginsel als een toereikende voorziening voor de kosten van brillen moeten worden beschouwd. De beslissing van het college om geen bijzondere bijstand toe te kennen werd daarmee gerechtvaardigd, ook al was er in andere gemeenten mogelijk wel bijzondere bijstand voor brillen verleend.
De uitspraak werd in het openbaar gedaan en is gebaseerd op de overwegingen dat de wetgeving en de rechtspraak duidelijk maken dat de kosten van brillen niet onder de bijzondere bijstand vallen wanneer er een voorliggende voorziening is die deze kosten niet dekt.