ECLI:NL:CRVB:2022:1123

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 april 2022
Publicatiedatum
23 mei 2022
Zaaknummer
21/1398 MAW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.T.H. Zimmerman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verzoek om herwaardering van functie van medewerker buitenland

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 april 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de afwijzing van zijn verzoek om herwaardering van de functie van medewerker buitenland. Appellant, vertegenwoordigd door mr. P.H.A. Jacobs, had eerder een verzoek ingediend bij de commandant van de Koninklijke Marechaussee, dat was afgewezen. De commandant stelde dat de werkzaamheden van de functie van medewerker buitenland niet vergelijkbaar waren met die van de medewerker GGC, waar appellant naar verwees. De Raad oordeelde dat de minister terecht had gesteld dat de functies niet vergelijkbaar waren, omdat de werkzaamheden in beide functies wezenlijk verschilden. Appellant had aangevoerd dat hij in zijn functie ook taken van de medewerker GGC had waargenomen, maar de Raad oordeelde dat dit incidentele waarnemen niet betekende dat de werkzaamheden van de functie van medewerker GGC tot zijn taken behoorden. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag, die het beroep van appellant ongegrond had verklaard. Het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen, en er werd geen veroordeling in de proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

21.1398 MAW

Datum uitspraak: 28 april 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 11 maart 2021, 19/6766 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
De commandant Koninklijke Marechaussee (commandant)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. P.H.A. Jacobs hoger beroep ingesteld.
De commandant heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 januari 2022. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Jacobs. De commandant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.I. Biharie-Pronk.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij besluit van 23 maart 2011 is aan appellant met ingang van 1 april 2011 de functie toegewezen van [medewerker buitenland] ( [land] ) met als standplaats [standplaats] . Aan deze functie was de rang van [rang 1] verbonden . Vanaf juli 2012 tot juni 2013 was appellant in deze functie werkzaam op de locatie/standplaats van het Gemeenschappelijk Grens Coördinatiecentrum (GGC) te [plaatsnaam 1] in [land] . Vanaf juni 2013 is appellant overgeplaatst naar [plaatsnaam 2] in de functie van [functie 1 ] bij de Koninklijke Marechaussee Brigade [regio] .
1.2.
Bij rekest van 28 augustus 2018 heeft appellant om herwaardering van de functie van [medewerker buitenland] verzocht. Daaraan heeft appellant ten grondslag gelegd dat er een functiewaarderingsonderzoek van de functie van medewerker GGC heeft plaatsgevonden en dat de medewerkers in deze functie naar aanleiding van dat onderzoek met terugwerkende kracht zijn bevorderd tot [rang 2] . De functie van [medewerker buitenland] is in dat onderzoek niet meegenomen. Appellant heeft in de periode dat hij in [plaatsnaam 1] was geplaatst dezelfde werkzaamheden verricht als de collega’s van het GGC die zijn bevorderd.
1.3.
Bij besluit van 11 februari 2019, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 17 september 2019 (bestreden besluit), heeft de commandant het verzoek afgewezen. Hieraan ligt ten grondslag dat de werkzaamheden behorend bij de functie van [medewerker buitenland] vooral bestonden uit het doorverwijzen van opgemaakte [buitenlandse] documenten van door Nederlandse militairen gepleegde strafbare feiten naar de desbetreffende brigades in Nederland. Alle werkzaamheden waarmee de medewerker GGC was belast, zoals bevragingen op verzoek, werden niet door appellant uitgevoerd. Er was sprake van verschillende werkzaamheden in beide functies. Er was dus geen sprake van een vergelijkbare situatie.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellant heeft aangevoerd dat de minister ten onrechte heeft gesteld dat de functie van [medewerker buitenland] niet vergelijkbaar is met de functie van medewerker GGC. Appellant stelt dat het in beide functies gaat om het afhandelen van informatieverzoeken, wat inhoudt het bevragen van gegevens in een informatiesysteem en het delen van informatie met de verzoeker. Volgens appellant is het enige verschil tussen de functies dat de medewerker GGC informatieverzoeken over vreemdelingen afhandelt. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft appellant gewezen op de verklaring van [naam 1] van 9 september 2020, die destijds als [functie 2 ] op het GGC werkzaam was. Dit betoog slaagt niet.
4.1.1.
Omdat de minister geen formele functiebeschrijving van de functie [medewerker buitenland] in de archieven heeft kunnen achterhalen, heeft de minister de vergelijking van de werkzaamheden in beide functies gemaakt aan de hand van de door appellant opgestelde taakstelling van de functie van [medewerker buitenland] waarin hij zijn werkzaamheden heeft beschreven, de functiebeschrijving van de medewerker [afdeling] GGC, de verklaring van [functie 3 ] [naam 2] van 28 mei 2019 en de verklaring van [naam 1] . Op basis hiervan en gelet op wat appellant ter zitting heeft verklaard, staat vast dat appellant in de functie van [medewerker buitenland] als point of contact tussen Duitsland en Nederland fungeerde en in dat verband documenten van door Nederlandse militairen in Duitsland gepleegde strafbare feiten na selectie (‘veredelen’) van de relevante stukken voor het strafdossier en vastlegging van deze stukken in een informatiesysteem doorverwees naar de politie Duitsland, de politie Nederland, het openbaar ministerie Arnhem of de desbetreffende brigades in Nederland. Uit de functiebeschrijving van de medewerker GGC volgt dat de medewerker GGC politieinformatie uitwisselt ter bestrijding van onder andere illegale grensoverschrijdingen en illegaal verblijf van personen in Nederland en overige Europese/Schengen-landen, op operationeel niveau uitvoering geeft aan internationale informatie uitwisseling in het kader van de grenspolitietaak en internationale en militaire politietaken en de overdracht coördineert van personen tussen NL/Duitsland en NL/België, in het kader van de BENELUX overeenkomst, WOTS/WETS, Overleveringswet en DUBLIN-verordening. Uit de functiebeschrijving volgt verder dat voor het verrichten van werkzaamheden in deze functie kennis van de Vreemdelingenwet en kennis van de relevante (inter)nationale beleidsafspraken is vereist. In de verklaring van [naam 1] wordt bevestigd dat kennis van de Vreemdelingenwet voor het verrichten van de werkzaamheden van de functie van medewerker GGC noodzakelijk is.
4.1.2.
Uit het voorgaande volgt dat voor de functie van medewerker GGC specialistische kennis, te weten kennis van de Vreemdelingenwet en kennis van internationale verdragen en verordeningen, is vereist. Deze eis geldt niet voor de functie van [medewerker buitenland] . Daarnaast maakt coördinatie deel uit van de functie van medewerker GGC en dat maakt geen deel uit van de functie van [medewerker buitenland] . De minister heeft zich daarom terecht op het standpunt gesteld dat sprake is van naar aard en inhoud andere werkzaamheden, zodat de functies niet vergelijkbaar zijn.
4.2.
Appellant stelt verder dat de werkzaamheden van de [medewerker buitenland] feitelijk thuishoren bij de rang van [rang 2] . De werkzaamheden in de functie van [medewerker buitenland] zijn immers na zijn overplaatsing naar [plaatsnaam 2] door een [rang 2] , te weten [naam 1] , overgenomen. Op dat moment was de functie van medewerker GGC nog niet met terugwerkende kracht bevorderd tot de rang van [rang 2] . Dit betoog slaagt evenmin.
4.2.1.
De gemachtigde van de commandant heeft ter zitting toegelicht dat de werkzaamheden van de functie van [medewerker buitenland] na het vervallen van deze functie als extra taken zijn ondergebracht bij de (senior) medewerker GGC waaraan de rang van [rang 2] is verbonden. De e-mail van [naam 2] bevestigt deze gang van zaken. In deze e-mail zijn verbreding en diversiteit als redenen voor het onderbrengen van de werkzaamheden van de functie van [medewerker buitenland] als extra taken bij de [rang 2] op het GGC genoemd. De minister heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat het onderbrengen van de werkzaamheden als extra taken bij een [rang 2] op zichzelf niet betekent dat aan de functie van [medewerker buitenland] de rang van [rang 2] moet worden verbonden.
4.3.
Appellant stelt tot slot dat hij in de functie van [medewerker buitenland] af en toe taken van de medewerker GGC waarnam. Anders dan appellant meent, betekent dit incidenteel waarnemen niet dat de werkzaamheden van de functie van medewerker GGC tot zijn werkzaamheden behoorden en dat zijn functie om die reden vergelijkbaar is met de functie van medewerker GGC.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Bij deze uitkomst moet het verzoek om vergoeding van schade in de vorm van wettelijke rente worden afgewezen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door J.T.H. Zimmerman, in tegenwoordigheid van D.A. Vleesdraager als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 april 2022.
(getekend) J.T.H. Zimmerman
De griffier is verhinderd te ondertekenen.