ECLI:NL:CRVB:2022:1082

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 april 2022
Publicatiedatum
17 mei 2022
Zaaknummer
21/2902 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens niet-betaling griffierecht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 april 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellanten, [betrokkene 1] en [betrokkene 2], tegen het dagelijks bestuur van de Regionale Dienst Werk en Inkomen. De zaak betreft de niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep omdat het griffierecht niet tijdig is betaald. Appellanten waren op de hoogte gesteld van de verschuldigdheid van het griffierecht van € 134,- en kregen de gelegenheid om dit bedrag binnen een bepaalde termijn te voldoen. Ondanks herhaalde aanmaningen hebben appellanten het griffierecht niet binnen de gestelde termijn betaald. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat er op basis van de beschikbare gegevens niet kan worden vastgesteld dat appellanten niet in verzuim zijn geweest. Hierdoor werd het hoger beroep kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, zonder dat verder onderzoek nodig was. De uitspraak is gedaan door rechter E.C.R. Schut, in aanwezigheid van griffier K.R. van Renswoude, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

Datum uitspraak: 26 april 2022
21/2902 PW, 21/2903 PW, 21/2904 PW, 21/2905 PW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:54 en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
27 juli 2021, 21/123, 21/124, 21/473, 21/637 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[betrokkene 1] en [betrokkene 2] te [woonplaats] (appellanten)
het dagelijks bestuur van de Regionale Dienst Werk en Inkomen (dagelijks bestuur)

PROCESVERLOOP

Appellanten hebben hoger beroep ingesteld.

OVERWEGINGEN

In artikel 8:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat van de indiener van het beroepschrift een griffierecht wordt geheven. Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
Bij brief van 14 augustus 2021 zijn appellanten erop gewezen dat een griffierecht van € 134,- is verschuldigd, en is medegedeeld dat dit bedrag uiterlijk 28 dagen na de dag van verzending van de brief op de in die brief genoemde bankrekening moet zijn bijgeschreven.
Bij aangetekende brief van 14 september 2021 zijn appellanten nogmaals gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht en is medegedeeld dat het verschuldigde bedrag binnen vier weken na de datum van deze brief op de in die brief genoemde bankrekening dient te zijn bijgeschreven dan wel contant moet zijn betaald op het bezoekadres van de Raad. Daarbij is erop gewezen dat als het griffierecht niet tijdig wordt betaald, appellanten er rekening mee moeten houden dat het (hoger) beroep niet inhoudelijk behandeld zal worden.
Het griffierecht is niet binnen de termijn betaald.
Op grond van de beschikbare gegevens kan redelijkerwijs niet worden geoordeeld dat appellanten niet in verzuim zijn geweest. Het hoger beroep is kennelijk niet-ontvankelijk, zodat zonder verder onderzoek kan worden beslist.
Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door E.C.R. Schut, in tegenwoordigheid van K.R. van Renswoude als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 april 2022.
(getekend) E.C.R. Schut
(getekend) K.R. van Renswoude
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan binnen zes weken na de verzending van het afschrift van deze uitspraak schriftelijk verzet doen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA UTRECHT. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld te worden gehoord.