ECLI:NL:CRVB:2021:97

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 januari 2021
Publicatiedatum
19 januari 2021
Zaaknummer
19/2121 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering na medische beoordeling en geschiktheid voor arbeid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 januari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Noord-Nederland. Appellant, die zich op 20 oktober 2016 ziek meldde met knieklachten, ontving aanvankelijk een uitkering op grond van de Werkloosheidswet, maar werd later in aanmerking gebracht voor ziekengeld op basis van de Ziektewet (ZW). Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) beëindigde de ZW-uitkering per 20 november 2017, omdat appellant meer dan 65% van zijn maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Dit besluit was gebaseerd op een medisch onderzoek door verzekeringsartsen en een arbeidsdeskundige, die concludeerden dat appellant in staat was om bepaalde functies te vervullen.

Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij niet in staat is om de geselecteerde functies te verrichten vanwege zijn medische klachten, waaronder suikerziekte en knieklachten. Hij betwistte de geschiktheid van de functies en vroeg om een medisch deskundige te benoemen. De Raad heeft echter geoordeeld dat de rechtbank terecht het beroep van appellant ongegrond heeft verklaard. De rapporten van de verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen zijn voldoende gemotiveerd en inzichtelijk, en er zijn geen nieuwe feiten of omstandigheden die aanleiding geven om aan de conclusies te twijfelen.

De Raad bevestigde dat het Uwv op zorgvuldige wijze heeft vastgesteld dat appellant, ondanks zijn beperkingen, in staat is om meer dan 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen. De overwegingen van de rechtbank zijn onderschreven, en het hoger beroep van appellant is afgewezen. De uitspraak van de rechtbank blijft daarmee in stand, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

19.2121 ZW

Datum uitspraak: 19 januari 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 29 maart 2019, 18/1411 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. K.A. Faber, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 december 2020. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Faber. Het Uwv heeft zich via videobellen laten vertegenwoordigen door mr. D. de Jong.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als koerier. Op 20 oktober 2016 heeft hij zich ziek gemeld met klachten van beide knieën. Hij ontving op dat moment een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Het Uwv heeft appellant in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW).
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft een verzekeringsarts appellant gezien. Deze arts heeft appellant belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 2 oktober 2017. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet in staat is zijn eigen werk te verrichten, vervolgens functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellant nog 96,82% van zijn zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van 18 oktober 2017 de ZW-uitkering van appellant beëindigd met ingang van 20 november 2017, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd.
1.3.
Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 21 maart 2018 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft een aantal aanvullende beperkingen voor appellant opgenomen in een FML van 5 maart 2018. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is van mening dat daardoor een van de eerder geselecteerde functies niet meer geschikt is en heeft het arbeidsongeschiktheidspercentage van appellant nader berekend. Appellant kan nog 89,19% van zijn maatmaninkomen verdienen.
1.4.
Appellant heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Tijdens de beroepsprocedure heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep een eerdere omissie hersteld en alsnog twee beperkingen toegevoegd aan een nieuwe FML van 5 december 2018. Naar de mening van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft dit geen gevolgen voor de geschiktheid van appellant voor de geselecteerde functies.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Volgens de rechtbank zijn de rapporten van de verzekeringsartsen voldoende inzichtelijk en begrijpelijk en heeft appellant geen concrete gegevens ingebracht die de rechtbank doen twijfelen aan hun conclusies. De beperkingen zijn juist vastgelegd in de FML van 5 december 2018 en de medische beroepsgronden slagen niet. De rechtbank is voorts van mening dat de arbeidsdeskundigen inzichtelijk en voldoende gemotiveerd hebben geconcludeerd dat de geselecteerde functies, met als uitgangspunt de in de FML van 5 december 2018 vastgelegde beperkingen, door appellant vervuld kunnen worden.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij in het geheel niet kan staan of lopen en niet langdurig kan zitten en daardoor niet in staat is de geselecteerde functies te verrichten. Appellant stelt dat hij het grootste deel van de tijd liggend doorbrengt en dat hij moe is. De functie van administratief medewerker is niet geschikt omdat appellant niet kan tillen. Appellant is door zijn suikerziekte en pijn snel moe en kan daarom niet fulltime werken. De aanvullende beperkingen van ‘geen zware beschermende middelen’ en ‘regelmaat in werkzaamheden’ zijn niet voldoende omdat ook een beperking voor handelingstempo moet worden opgenomen. De benodigde regelmaat ontbreekt bovendien in de functie van telefonisch verkoper. Er hadden ook beperkingen voor frequent buigen, getordeerd werken en boven het hoofd werken opgenomen moeten worden. De functie van samensteller is niet geschikt omdat appellant geen voetpedaal kan bedienen. Daarom is eerder ook de functie van heftruckchauffeur afgevallen. Appellant heeft kort voor de zitting informatie van zijn huisarts ingediend en heeft verzocht om een medisch deskundige te benoemen.
3.2.
Het Uwv heeft verwezen naar de rapporten van de verzekeringsartsen en van de arbeidsdeskundigen en heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).
4.2.
Ter beoordeling is of de rechtbank terecht het beroep van appellant ongegrond heeft verklaard. In geschil is of het Uwv terecht de ZW-uitkering van appellant heeft beëindigd per 20 november 2017 omdat hij in staat is meer dan 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen.
4.3.
De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd zijn in essentie een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat sprake is van een zorgvuldig medisch onderzoek door de verzekeringsartsen van het Uwv en dat geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de juistheid van de daarbij getrokken conclusies. De rechtbank heeft de beroepsgronden van appellant afdoende besproken en met juistheid geoordeeld dat de desbetreffende gronden niet slagen. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen worden geheel onderschreven.
4.4.
De verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep hebben appellant gezien op een spreekuur en naast de resultaten van hun eigen onderzoek ook de gegevens van de behandelend artsen bij hun beoordeling betrokken. Uit de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 5 maart 2018 en 5 december 2018 blijkt dat de medische klachten van appellant en zijn bezwaren tegen de vastgestelde beperkingen zijn beoordeeld en meegewogen. Onder meer de knieklachten van appellant, zijn verhoogde bloeddruk en suikerziekte zijn onderkend en meegewogen. In het rapport van 5 maart 2018 wordt overtuigend gemotiveerd dat er geen reden is om meer beperkingen op te nemen dan is verwoord in de FML van 5 december 2018. Wat appellant daartegen heeft aangevoerd geeft geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de FML. Ook de in hoger beroep ingebrachte informatie van de huisarts biedt geen nieuwe aanknopingspunten voor twijfel. Daarom is er geen reden om een deskundige in te schakelen.
4.5.
De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant. In de rapporten van 19 maart 2018 en 14 december 2018 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep uitvoerig en overtuigend onderbouwd dat appellant de functies met inachtneming van zijn in de FML opgenomen beperkingen, moet kunnen uitoefenen. De arbeidsdeskundige heeft hierover overleg gevoerd met de verzekeringsarts bezwaar en beroep en heeft de diverse punten van kritiek die door appellant naar voren zijn gebracht afdoende besproken.
5. De overwegingen in 4.2 tot en met 4.5 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.T. de Kwaasteniet, in tegenwoordigheid van M. Géron als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 januari 2021.
(getekend) A.T. de Kwaasteniet
(getekend) M. Géron