ECLI:NL:CRVB:2021:920
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Proceskostenveroordeling in hoger beroep tegen de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 april 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank. Het hoger beroep was ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 29 mei 2019. De appellant, de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank, heeft op 8 december 2020 het hoger beroep ingetrokken. Namens de betrokkene, die in deze zaak niet bij naam is genoemd maar wel te [woonplaats] woont, heeft mr. H.J.G. Heijen verzocht om de appellant te veroordelen in de proceskosten die de betrokkene heeft moeten maken in verband met de behandeling van het hoger beroep. De Centrale Raad van Beroep heeft, onder toepassing van artikel 8:118 van de Algemene wet bestuursrecht, geoordeeld dat de appellant veroordeeld kan worden in de proceskosten. De kosten zijn begroot op € 534,- voor verleende rechtsbijstand, conform het Besluit proceskosten bestuursrecht. De uitspraak is gedaan door H. Benek, in tegenwoordigheid van K.R. van Renswoude als griffier, en is openbaar uitgesproken op de datum van de uitspraak.