In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 april 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant ontving sinds februari 2012 een ouderdomspensioen op basis van de Algemene Ouderdomswet (AOW) naar de norm voor een ongehuwde. In 2016 heeft de Sociale verzekeringsbank (Svb) onderzoek gedaan naar de verblijfsplaats van de appellant, wat leidde tot een opschorting van de uitkering. De Svb kon niet verifiëren waar de appellant woonde en of hij samenwoonde, wat resulteerde in een besluit tot gedeeltelijke opschorting van het pensioen. De rechtbank heeft het beroep van de appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft de appellant betoogd dat de opschorting onterecht was en dat hij recht heeft op schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente. De Svb heeft echter gesteld dat de opschorting terecht was, omdat de appellant niet de benodigde informatie had verstrekt over zijn woon- en leefsituatie. De Raad heeft geoordeeld dat de Svb voldoende aanwijzingen had om de opschorting te rechtvaardigen, en dat de appellant niet tijdig de benodigde gegevens had aangeleverd. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De Svb is wel veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de appellant in hoger beroep tot een bedrag van € 1.335,- en moet het griffierecht van € 126,- vergoeden.