ECLI:NL:CRVB:2021:892

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 april 2021
Publicatiedatum
21 april 2021
Zaaknummer
18/688 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gedeeltelijke opschorting van ouderdomspensioen en verzoek om schadevergoeding

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 april 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant ontving sinds februari 2012 een ouderdomspensioen op basis van de Algemene Ouderdomswet (AOW) naar de norm voor een ongehuwde. In 2016 heeft de Sociale verzekeringsbank (Svb) onderzoek gedaan naar de verblijfsplaats van de appellant, wat leidde tot een opschorting van de uitkering. De Svb kon niet verifiëren waar de appellant woonde en of hij samenwoonde, wat resulteerde in een besluit tot gedeeltelijke opschorting van het pensioen. De rechtbank heeft het beroep van de appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard.

In hoger beroep heeft de appellant betoogd dat de opschorting onterecht was en dat hij recht heeft op schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente. De Svb heeft echter gesteld dat de opschorting terecht was, omdat de appellant niet de benodigde informatie had verstrekt over zijn woon- en leefsituatie. De Raad heeft geoordeeld dat de Svb voldoende aanwijzingen had om de opschorting te rechtvaardigen, en dat de appellant niet tijdig de benodigde gegevens had aangeleverd. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De Svb is wel veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de appellant in hoger beroep tot een bedrag van € 1.335,- en moet het griffierecht van € 126,- vergoeden.

Uitspraak

18.688 AOW

Datum uitspraak: 21 april 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 19 december 2017, 17/3078 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.L.M. Vreeswijk, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 januari 2020. Appellant is heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Vreeswijk. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door J.Y. van den Berg.
Het onderzoek is heropend.
De Svb heeft nadere stukken overgelegd. Appellant heeft een nader standpunt ingenomen.
Partijen hebben meegedeeld dat zij geen gebruik maken van de gelegenheid op een nadere zitting te worden gehoord.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant heeft met ingang van februari 2012 een ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) ontvangen naar de norm voor een ongehuwde.
1.2.
De Svb heeft in 2016 onderzoek gedaan naar de verblijfsplaats van appellant. Op 5 oktober 2016 heeft een huisbezoek plaatsgevonden op het adres waarop appellant is ingeschreven. Bij brief van 29 november 2016 heeft de Svb appellant verzocht om mee te delen op welk adres hij woont en waarom hij een briefadres heeft. Bij mailbericht van 1 januari 2017 heeft appellant gemeld dat hij geen woonadres heeft omdat hij een reizend bestaan verkiest en een briefadres heeft om bereikbaar te zijn voor de overheid. Bij besluit van 5 januari 2017 is de uitkering opgeschort op grond van artikel 19 van de AOW en is vastgesteld dat appellant voorlopig minder pensioen ontvangt omdat de Svb niet heeft kunnen nagaan waar appellant verblijft en of hij samenwoont.
1.3.
Bij besluit van 31 maart 2017 is het bezwaar van appellant tegen het besluit van 5 januari 2017 ongegrond verklaard. Daaraan is ten grondslag gelegd dat niet duidelijk is of appellant samenwoont en of hij woont in een land waarnaar export van AOW-pensioen mogelijk is.
2. Bij de aangevallen uitspraak is het beroep van appellant tegen het besluit van 31 maart 2017 ongegrond verklaard. Geoordeeld is dat de Svb de betaling van het pensioen terecht (gedeeltelijk) heeft opgeschort. Niet uitgesloten kan worden dat appellant recht heeft op een pensioen naar de gehuwdennorm. Het is niet controleerbaar duidelijk geworden in welk land appellant woont en of hij samenwoont, aldus de rechtbank
3. Bij besluit van 13 februari 2018 heeft de Svb de opschorting van de betaling van het ouderdomspensioen van appellant beëindigd met ingang van januari 2017. Daarbij is vastgesteld dat het ouderdomspensioen over de periode van januari 2017 tot en met januari 2018 alsnog aan appellant wordt uitbetaald.
4.1.
Appellant heeft zich op het standpunt gesteld dat appellant nog een belang heeft bij een oordeel van de Raad over de aangevallen uitspraak. Appellant stelt dat het ouderdomspensioen in 2017 ten onrechte is opgeschort, dat hij recht heeft op schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente, vergoeding van de kosten in bezwaar en de proceskosten.
4.2.
De Svb heeft in hoger beroep het standpunt ingenomen dat appellant geen procesbelang meer heeft. Volgens de Svb is er geen grond voor vergoeding van de wettelijke rente, omdat de betaling van het ouderdomspensioen over de periode van januari 2017 tot en met januari 2018 terecht opgeschort is geweest.
5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1.
Beoordeeld dient te worden of appellant nog een procesbelang heeft bij een oordeel van de Raad over de aangevallen uitspraak.
5.2.
Appellant heeft verzocht om vergoeding van de wettelijke rente. Gelet daarop wordt vastgesteld dat appellant nog een procesbelang heeft.
5.3.
Partijen houdt verdeeld de vraag of het ouderdomspensioen met ingang van januari 2017 terecht gedeeltelijk is opgeschort.
5.4.
Ingevolge artikel 19, vijfde lid, van de AOW is voorwaarde voor (gedeeltelijke) opschorting van het pensioen dat er duidelijke aanwijzingen zijn of een gegrond vermoeden is dat er een recht op lager pensioen bestaat.
5.5.
Appellant heeft betoogd dat aan deze voorwaarde niet is voldaan, omdat de Svb slechts heeft gevraagd op welk adres appellant woont en waarom hij een briefadres heeft en appellant op deze vragen heeft geantwoord. Volgens appellant diende de Svb nadere vragen aan hem te stellen alvorens zich op de betreffende wettelijke bepaling te beroepen. Niet is voldaan aan de plicht van de Svb om voldoende gegevens te verzamelen en de benodigde feiten te bewijzen. De belangen van appellant zijn miskend doordat het bestreden besluit prematuur was. In de aangevallen uitspraak is appellant daarom ten onrechte tegengeworpen dat hij geen duidelijkheid heeft verschaft over waar hij woont. Appellant heeft ook gesteld dat iemand als hij, die een reizend bestaan leidt, alleen al om die reden, niet samenwoont. Hij wijst erop dat ook bij onderzoek van de Svb bleek dat hij “her en der” in Thailand verbleef.
5.6.
De Svb heeft gesteld dat het pensioen terecht gedeeltelijk is opgeschort. Volgens de Svb heeft appellant ook tijdens de bezwaarprocedure niet de gegevens verstrekt die van hem mogen worden verwacht en wist de Svb destijds niet meer over de woon- en leefsituatie van appellant dan dat hij ergens in Thailand zou verblijven.
5.7.
Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat het recht op ouderdomspensioen terecht met ingang van januari 2017 gedeeltelijk is opgeschort. Op basis van de opgave van appellant zelf, stond appellant bij de Svb geregistreerd als alleen wonend en als woonachtig op een adres in Nederland. Bij onderzoek van de Svb in 2016 is vastgesteld dat het adres van appellant in Suwinet niet als woonadres maar als correspondentieadres is vermeld. Bij een huisbezoek in oktober 2016 is geconstateerd dat (ook) andere personen op dat adres woonden en appellant (mogelijk) niet in Nederland woonde, maar in Thailand. Appellant heeft juistheid van deze constateringen niet betwist. De Svb heeft appellant per brief en telefonisch van de constateringen op de hoogte gesteld en gevraagd wat (het land van) zijn woonplaats is, of hij al dan niet samenwoont en appellant verzocht zijn antwoord te onderbouwen met stukken. Appellant heeft voorafgaand aan het bestreden besluit niet de gegevens en bewijsstukken verstrekt die nodig waren om vast te stellen wat vanaf januari 2017 (het land van) zijn woonplaats was en of hij samenwoonde. De mededelingen die appellant vóór het bestreden besluit heeft gedaan – onder andere dat hij een reizend bestaan leidt – zijn daarvoor onvoldoende. Gelet op de constateringen van de Svb en de reactie daarop van appellant, was sprake van duidelijke aanwijzingen of een gegrond vermoeden dat recht op lager pensioen bestond. Daaraan doet niet af dat na het bestreden besluit op basis van nadere door appellant verstrekte gegevens is vastgesteld dat appellant vanaf januari 2017 in Thailand heeft gewoond en niet samenwonend was. Gelet op de duidelijke aanwijzingen en het gegronde vermoeden dat de woonsituatie van appellant niet in overeenstemming was met de beschikbare gegevens, lag het op de weg van appellant om tijdig nadere gegevens en bewijsstukken te verstrekken.
5.8.
Uit overweging 5.3 tot en met 5.7 volgt dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.9.
In overweging 5.7 is geconcludeerd dat het recht op ouderdomspensioen terecht gedeeltelijk is opgeschort. Daarom is er geen grond om de Svb te veroordelen tot vergoeding van de wettelijke rente. Dit verzoek dient te worden afgewezen.
6.1.
De Svb heeft gesteld dat er geen grond is voor een proceskostenvergoeding. De Svb heeft niet betwist dat appellant bij email van 4 december 2017 gegevens heeft verstrekt en bewijzen heeft overgelegd, die hebben geleid tot beëindiging van de opschorting met volledige terugwerkende kracht bij besluit van 13 februari 2018. Nu de verstrekte gegevens in beroep niet aan de rechtbank zijn overgelegd (bijvoorbeeld op de rechtbankzitting van 7 december 2017) en op het moment van instellen van het hoger beroep, op 30 januari 2018, de opschorting van de betaling van het ouderdomspensioen nog niet ongedaan was gemaakt, is het hoger beroep terecht ingesteld. Er is daarom aanleiding de Svb te veroordelen in de proceskosten van appellant in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 1.335,- (2,5 punt) in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand.
6.2
Voor een veroordeling van de Svb om de kosten in bezwaar te vergoeden is geen grond, omdat met het bestreden besluit het (primaire) besluit van 5 januari 2017 in stand is gebleven.
6.3.
Voor een veroordeling van de Svb in de proceskosten in beroep is geen aanleiding. Niet kan worden gezegd appellant terecht beroep tegen het bestreden besluit heeft ingesteld, nu hiervoor is geconcludeerd dat de opschorting daarbij terecht in stand is gelaten en het op de weg van appellant lag om nadere gegevens en bewijzen te verstrekken.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af;
  • veroordeelt de Svb in de proceskosten van appellant in hoger beroep tot een bedrag van € 1.335,-;
  • bepaalt dat de Svb aan appellant het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 126,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door E.E.V. Lenos als voorzitter, in tegenwoordigheid van E.M. Welling als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 april 2021.
(getekend) E.E.V. Lenos
(getekend) E.M. Welling