ECLI:NL:CRVB:2021:840

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 april 2021
Publicatiedatum
15 april 2021
Zaaknummer
18/5386 ANW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake nabestaandenuitkering en arbeidsongeschiktheid onder de Algemene nabestaandenwet

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de beslissing van de Sociale verzekeringsbank (Svb) om haar nabestaandenuitkering op te schorten. Appellante ontving vanaf januari 2007 een nabestaandenuitkering op basis van de Algemene nabestaandenwet (ANW). De Svb heeft in mei 2017 besloten om de uitkering per 1 december 2017 niet voort te zetten, omdat appellante niet voor meer dan 45% arbeidsongeschikt zou zijn. Dit besluit werd bevestigd in een bestreden besluit van september 2017, waartegen appellante in beroep ging. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, waarbij zij de rapporten van de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige als zorgvuldig en consistent heeft beoordeeld.

In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat het onderzoek door het Uwv onzorgvuldig was en dat er onvoldoende rekening is gehouden met informatie uit de behandelend sector. De Raad heeft een onafhankelijke deskundige benoemd om de gezondheidstoestand van appellante per 1 december 2017 te beoordelen. De deskundige concludeerde dat appellante lijdt aan een persisterende depressieve stoornis en andere gezondheidsproblemen, en dat zij slechts in staat is tot lichte arbeid voor halve dagen.

De Raad heeft de argumenten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, die stelde dat er geen sprake was van hartfalen en dat er geen urenbeperking nodig was, als ontoereikend beoordeeld. De Raad volgt het oordeel van de deskundige en vernietigt de eerdere uitspraak van de rechtbank. De Svb moet binnen zes weken na deze uitspraak een nieuwe beslissing op bezwaar nemen, waarbij rekening gehouden moet worden met de bevindingen van de Raad. Tevens is de Svb veroordeeld in de proceskosten van appellante, die in totaal € 1.869,- bedragen.

Uitspraak

18.5386 ANW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
9 oktober 2018, 17/3764 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak: 15 april 2021
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. F.M. Meis, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
De door de Raad als deskundige benoemde verzekeringsarts heeft rapport uitgebracht. De Svb heeft hierop gereageerd, waarna de deskundige aanvullend heeft gerapporteerd. De Svb heeft ook op dit nadere rapport gereageerd.
Partijen hebben toestemming gegeven een onderzoek op zitting achterwege te laten, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

Inleiding
1.1.
Appellante ontving vanaf januari 2007 een nabestaandenuitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet (ANW). Op [geboortedatum jongste kind] 2017 is haar jongste kind achttien jaar geworden. Bij besluit van 24 mei 2017 heeft de Svb appellante bericht dat haar uitkering ingevolge de ANW per 1 december 2017 niet wordt voortgezet, omdat appellante niet voor meer dan 45% arbeidsongeschikt is. Daarbij heeft de Svb verwezen naar een advies van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 3 mei 2017.
1.2.
Bij het bestreden besluit van 22 september 2017 is het bezwaar tegen dit besluit ongegrond verklaard. Daarbij heeft de Svb verwezen naar rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van het Uwv.
Het oordeel van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daarvoor is overwogen dat de verzekeringsgeneeskundige en arbeidskundige rapporten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, geen inconsistenties hebben en concludent zijn. Er bestaat geen aanleiding om een (onafhankelijk) deskundige te benoemen voor een extern belastbaarheidsonderzoek. De fysieke en psychische klachten van appellante zijn volgens de medische rapporten onderkend en op een deugdelijke en kenbare wijze meegewogen bij de medische beoordeling. De rechtbank is verder van oordeel dat de vastgestelde beperkingen op de datum in geding in de rapporten van de verzekeringsartsen op inhoudelijk overtuigende en toereikende wijze zijn gemotiveerd. De medische beperkingen van appellante zijn correct vastgesteld in de (aangepaste) Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 13 september 2017. Uitgaande van de juistheid van de FML en de beschikbare gegevens gaat de belasting in de aan appellante voorgehouden functies haar beperkingen niet te boven. Ook zijn de werkzaamheden bij de geduide functies in medisch opzicht geschikt. Hierdoor komt de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante uit op minder dan 45% en heeft appellante na november 2017 geen recht meer op een nabestaandenuitkering.
Standpunten in hoger beroep
3.1.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat het uitgevoerde onderzoek door het Uwv onzorgvuldig is geweest en dat er een onjuiste uitspraak is gedaan. Zij stelt zich op het standpunt dat onvoldoende rekening is gehouden met de informatie uit de behandelend sector. Appellante is van mening dat door de rechtbank een onafhankelijk deskundige benoemd had moeten worden, nu zij zelf niet in staat is een onderzoek naar haar belastbaarheid te laten doen.
3.2.
Onder verwijzing naar het bestreden besluit en wat tijdens de procedure bij de rechtbank is aangevoerd vraagt de Svb om de aangevallen uitspraak te bevestigen.
Het oordeel van de Raad
4.1.
De Raad moet de vraag beoordelen of appellante op grond van artikel 14, eerste lid, van de ANW ook na november 2017 nog recht heeft op een nabestaandenuitkering, omdat zij minder dan 45% arbeidsongeschikt is. Het gaat daarbij met name om toepassing van artikel 11 van de ANW.
Wettelijk kader
4.2.1.
Artikel 11 van de ANW luidt:
“1. Arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken niet in staat is om met arbeid 55% te verdienen van hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan, met arbeid gewoonlijk verdienen.
2. In het eerste lid wordt onder de eerstgenoemde arbeid verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe die persoon met zijn krachten en bekwaamheden in staat is.”
4.2.2.
De Raad gaat ervan uit dat de wetgever met deze bepaling heeft willen aansluiten bij de omschrijving van het begrip arbeidsongeschiktheid in de arbeidsongeschiktheidswetten. Bij de toepassing van artikel 11 van de ANW wordt daarom, zo mogelijk, aansluiting gezocht bij de regelgeving en de rechtspraak over het begrip arbeidsongeschiktheid in die wetten.
Rapporten deskundige en reacties verzekeringsarts bezwaar en beroep
4.3.1.
Om meer inzicht te krijgen in de beperkingen van appellante heeft de Raad de onafhankelijke verzekeringsarts I.A.K. Snels van Ergatis, als deskundige benoemd. Deze deskundige kreeg de opdracht om de Raad een verslag en advies uit te brengen over de gezondheidstoestand van appellante per 1 december 2017 (datum in geding).
4.3.2.
De deskundige heeft in haar rapport van 5 maart 2020 vastgesteld dat in december 2017 bij appellante sprake was van een persisterende depressieve stoornis (dysthymie), rest druk op de borst (angina pectoris) met functionele klasse 2 à 3 bij status na bypass (CABG) en daarnaast rug- en nekpijn. De latere klachten van pijn en stijfheid van het linkerbeen zijn bij het onderzoek buiten beschouwing gelaten omdat deze klachten zijn ontstaan na de datum in geding. De deskundige is het eens met de belastbaarheid van appellante zoals die is weergegeven in de FML van 13 september 2017 in de rubrieken 1 tot en met 5. De deskundige is het echter niet eens met het feit dat voor appellante wel een beperking voor de werktijden, maar geen urenbeperking is aangenomen. Daarvoor is verwezen naar het verzekeringsgeneeskundig protocol chronisch hartfalen. Appellante is volgens dit protocol belastbaar op de grens tussen NYHA klasse 2 en 3, met daarbij ook nog een dysthyme stoornis en andere klachten. Volgens de deskundige is appellante hierdoor in lichte arbeid alleen voor halve dagen belastbaar (4 uur/dag, 20 uur/week). De overige beperkingen in rubriek 6 zijn volgens de deskundige terecht gegeven.
4.3.3.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft gereageerd op het deskundigenrapport. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep is het niet logisch om bij de beoordeling van de belastbaarheid aan te sluiten bij het protocol chronisch hartfalen. Onder verwijzing naar de brief van de cardioloog van 14 februari 2020 vindt de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet aannemelijk dat op datum in geding sprake was van hartfalen. Daarbij wordt met name gewezen op het feit dat appellante een normale linker ventrikelfunctie heeft. Gezien de kransslagaderproblematiek van appellante wil de verzekeringsarts bezwaar en beroep aansluiten bij het protocol hartinfarct. Vanuit dat perspectief blijft de verzekeringsarts bezwaar en beroep bij de stelling dat in passende arbeid conform de FML geen aanvullende urenbeperking nodig is.
4.3.4.
De Raad heeft de deskundige gevraagd een nader advies te geven. Bij rapport van 22 december 2020 heeft de deskundige medegedeeld dat zij blijft bij haar standpunt zoals opgenomen in het rapport van 5 maart 2020. Volgens de deskundige is hartfalen bij een normale linker ventrikelfunctie beslist geen zeldzaamheid. Van belang is dat de cardioloog de meeste expertise heeft ten aanzien van de diagnose hartfalen. Nu de cardioloog heeft geconstateerd dat sprake is van hartfalen klasse 2-3 heeft de deskundige die diagnose overgenomen. De combinatie van dit hartfalen met een dysthyme stoornis is reden om te komen tot de aangegeven uren beperking.
4.3.5.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in reactie hierop laten weten dat hij bij zijn standpunt blijft dat bij appellante geen sprake is van hartfalen. Aansluitend bij het protocol hartinfarct en ook feitelijk ziet de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de comorbiditeit dysthyme stoornis geen aanleiding om in passende arbeid een urenbeperking aan te nemen.
Weging van de rapporten door de Raad
4.4.
Als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige kan volgen als de door deze deskundige gebruikte motivering hem overtuigend voorkomt. Deze situatie doet zich hier voor. Het uitgebrachte deskundigenrapport geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek met inachtneming van alle beschikbare informatie. Het rapport is inzichtelijk en consistent en het advies is overtuigend gemotiveerd. Hetzelfde geldt voor het nadere advies van 22 december 2020. De argumenten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep tegen het hanteren van het protocol hartfalen en de daaruit voortvloeiende urenbeperking zijn ontoereikend om het oordeel van de deskundige niet over te nemen.
Conclusie
4.5.
De Raad volgt het oordeel van de deskundige. De aangevallen uitspraak moet daarom worden vernietigd. Het beroep zal gegrond worden verklaard en het bestreden besluit wordt vernietigd. De Svb zal dus opnieuw op het bezwaar van appellante moeten beslissen. Deze beslissing op bezwaar moet worden genomen met inachtneming van de uitspraak van de Raad en binnen zes weken na verzending van deze uitspraak. Met het oog op een voortvarende afdoening van het geschil zal de Raad met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht bepalen dat tegen de nieuwe beslissing op bezwaar alleen bij de Raad beroep kan worden ingesteld.
Proceskosten
5. Er is aanleiding de Svb te veroordelen in de proceskosten van appellante in beroep en in hoger beroep. Deze kosten voor rechtsbijstand worden begroot op € 1.068 in beroep en op € 801,- in hoger beroep, in totaal € 1.869,-. De Svb zal bij de nieuwe beslissing op bezwaar moeten oordelen over de kosten van rechtsbijstand in bezwaar.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 22 september 2017;
- draagt de Svb op binnen zes weken na deze uitspraak een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat beroep tegen de door de Svb te nemen nieuwe beslissing op bezwaar alleen bij de Raad kan worden ingesteld;
- veroordeelt de Svb in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 1.869,-;
- bepaalt dat de Svb aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 172,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door M.A.H. van Dalen-van Bekkum, in tegenwoordigheid van P.W.J. Hospel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 april 2021.
(getekend) M.A.H. van Dalen-van Bekkum
(getekend) P.W.J. Hospel