ECLI:NL:CRVB:2021:840
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- M.A.H. van Dalen-van Bekkum
- P.W.J. Hospel
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake nabestaandenuitkering en arbeidsongeschiktheid onder de Algemene nabestaandenwet
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de beslissing van de Sociale verzekeringsbank (Svb) om haar nabestaandenuitkering op te schorten. Appellante ontving vanaf januari 2007 een nabestaandenuitkering op basis van de Algemene nabestaandenwet (ANW). De Svb heeft in mei 2017 besloten om de uitkering per 1 december 2017 niet voort te zetten, omdat appellante niet voor meer dan 45% arbeidsongeschikt zou zijn. Dit besluit werd bevestigd in een bestreden besluit van september 2017, waartegen appellante in beroep ging. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, waarbij zij de rapporten van de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige als zorgvuldig en consistent heeft beoordeeld.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat het onderzoek door het Uwv onzorgvuldig was en dat er onvoldoende rekening is gehouden met informatie uit de behandelend sector. De Raad heeft een onafhankelijke deskundige benoemd om de gezondheidstoestand van appellante per 1 december 2017 te beoordelen. De deskundige concludeerde dat appellante lijdt aan een persisterende depressieve stoornis en andere gezondheidsproblemen, en dat zij slechts in staat is tot lichte arbeid voor halve dagen.
De Raad heeft de argumenten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, die stelde dat er geen sprake was van hartfalen en dat er geen urenbeperking nodig was, als ontoereikend beoordeeld. De Raad volgt het oordeel van de deskundige en vernietigt de eerdere uitspraak van de rechtbank. De Svb moet binnen zes weken na deze uitspraak een nieuwe beslissing op bezwaar nemen, waarbij rekening gehouden moet worden met de bevindingen van de Raad. Tevens is de Svb veroordeeld in de proceskosten van appellante, die in totaal € 1.869,- bedragen.