ECLI:NL:CRVB:2021:757

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 april 2021
Publicatiedatum
7 april 2021
Zaaknummer
20/2166 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning ouderdomspensioen AOW en duurzaam gescheiden leven

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 april 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van een ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) aan appellant, die sinds 11 november 2011 gehuwd is. De echtgenote van appellant is eind 2015 verhuisd naar Polen en woont sinds mei 2020 bij haar ouders op de Filipijnen, terwijl appellant in Duitsland woont. Appellant heeft in mei 2018 een aanvraag ingediend voor AOW, waarop de Sociale verzekeringsbank (Svb) een onderzoek heeft ingesteld naar zijn woon- en leefsituatie. De Svb heeft op basis van dit onderzoek besloten om appellant per 26 september 2018 een ouderdomspensioen toe te kennen naar de norm voor een gehuwde pensioengerechtigde, omdat er geen sprake zou zijn van duurzaam gescheiden leven.

De rechtbank Amsterdam heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard, wat appellant niet kon accepteren. Hij stelde dat er wel degelijk sprake was van duurzaam gescheiden leven, onder andere omdat hij sinds maart 2018 niet meer op de Filipijnen is geweest en de gezamenlijke bankrekening in Nederland is opgeheven. De Raad heeft echter geoordeeld dat er op basis van de feiten en omstandigheden, zoals die naar voren zijn gekomen uit het onderzoek van de Svb, geen bewijs is dat appellant en zijn echtgenote duurzaam gescheiden leven. De Raad benadrukt dat voor de beoordeling van duurzaam gescheiden leven niet doorslaggevend is of de echtgenoten samenwonen, maar of de echtelijke samenleving verbroken is.

De Raad concludeert dat appellant en zijn echtgenote eind september 2018 nog steeds een zekere mate van onderling contact en financiële betrokkenheid hadden, wat erop wijst dat er geen sprake was van duurzaam gescheiden leven. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het hoger beroep van appellant af. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

20.2166 AOW

Datum uitspraak: 7 april 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
8 mei 2020, 19/1074 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] , Polen (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft via beeldbellen plaatsgevonden op 11 maart 2021. Appellant is verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. W. van den Berg.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is sinds 11 november 2011 gehuwd met [naam echtgenote] (echtgenote). De echtgenote is eind 2015 verhuisd naar Polen en heeft daar tot mei 2020 gewoond. Sindsdien woont zij bij haar ouders op de Filipijnen. Appellant woont in Duitsland en heeft een postadres in Polen.
1.2.
In mei 2018 heeft appellant een aanvraag gedaan om toekenning van een ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW). Deze aanvraag is voor de Svb aanleiding geweest een onderzoek te starten naar de woon-en leefsituatie van appellant. In oktober 2018 heeft een huisbezoek plaatsgevonden bij appellant en is met hem gesproken. Van dat gesprek is een verslag gemaakt, dat door appellant is ondertekend.
1.3.
Naar aanleiding van de bevindingen van het onderzoek is bij besluit van 10 oktober 2018, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 21 januari 2019 (bestreden besluit), aan appellant per 26 september 2018 een ouderdomspensioen toegekend naar de norm voor een gehuwde pensioengerechtigde. Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag dat uit wat appellant heeft verklaard over zijn leefsituatie, niet blijkt dat sprake is van duurzaam gescheiden leven.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard en geoordeeld dat de Svb terecht een ouderdomspensioen heeft toegekend naar de norm van een gehuwde, omdat geen sprake is van een situatie van duurzaam gescheiden leven. Volgens de rechtbank blijkt niet ondubbelzinnig dat sprake is van een situatie van duurzaam gescheiden leven.
3. Appellant is het niet eens met het oordeel van de rechtbank, omdat hij meent dat wel sprake is van duurzaam gescheiden leven. Sinds het onderzoek van de Svb is de situatie veranderd. Zo is de gezamenlijke bankrekening in Nederland opgeheven en is appellant vanaf maart 2018 niet meer op de Filipijnen is geweest. Op de zitting heeft appellant toegelicht dat zijn echtgenote in mei 2020 is teruggegaan naar de Filipijnen. Zij hebben sinds die tijd alleen contact via internet. Appellant is zijn echtgenote maandelijks blijven onderhouden, omdat hij dat zijn morele plicht vindt. Tot slot heeft appellant gewezen op de onmogelijkheid om naar Filipijns recht te scheiden.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Tussen partijen is in geschil of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat vanaf de toekenning van het ouderdomspensioen geen sprake was van een situatie van duurzaam gescheiden leven tussen appellant en zijn echtgenote.
4.2.
Artikel 1, derde lid, aanhef en onder b, van de AOW bepaalt dat als ongehuwd mede wordt aangemerkt degene die duurzaam gescheiden leeft van de persoon met wie hij gehuwd is.
4.3.
Volgens vaste rechtspraak is van duurzaam gescheiden leven sprake indien ten aanzien van gehuwden de toestand is ontstaan dat, na de door beiden of één hunner gewilde verbreking van de echtelijke samenleving, ieder afzonderlijk hun eigen leven leidt als ware hij niet met de ander gehuwd en deze toestand door hen beiden, althans door één van hen, als bestendig is bedoeld. Verder is in de rechtspraak tot uitdrukking gebracht dat in het algemeen kan worden aangenomen dat na het sluiten van een huwelijk de betrokkenen de intentie hebben een echtelijke samenleving – al dan niet op termijn – aan te gaan, maar dat het niet is uit te sluiten dat onder omstandigheden vanaf de huwelijksdatum van duurzaam gescheiden leven kan worden gesproken, mits dat ondubbelzinnig uit de feiten en omstandigheden blijkt.
4.4.
Voor duurzaam gescheiden leven wordt niet doorslaggevend geacht of de echtgenoten al dan niet samenwonen. Bepalend is, gelet op wat onder 4.3 is overwogen, of de echtelijke samenleving verbroken is. Die echtelijke samenleving kan bestaan zonder dat van (voortdurend) samenwonen sprake is (zie de uitspraak van de Raad van 10 januari 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BY8134).
4.5.
In het licht van de feiten en omstandigheden waarop appellant zich beroept kan, voor de toepassing van de AOW, niet worden gezegd dat appellant en zijn echtgenote ten tijde in geding, ieder afzonderlijk zijn eigen leven leidde alsof hij niet met de ander gehuwd was.
4.6.
Het gaat hier om de situatie eind september 2018. Appellant was toen gehuwd. Uitgangspunt is dan dat hij geen recht heeft op een ouderdomspensioen voor een ongehuwde pensioengerechtigde. Dit is alleen anders als hij aannemelijk maakt dat sprake is van de uitzonderingssituatie dat hij duurzaam gescheiden leefde van zijn echtgenote en om die reden als ongehuwd moeten worden aangemerkt. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat op basis van de feiten en omstandigheden, zoals die naar voren zijn gekomen uit het onderzoek van de Svb, niet is gebleken dat sprake was van duurzaam gescheiden leven. De Raad acht hierbij van belang dat er eind september 2018 sprake was van onderling contact en financiële betrokkenheid tussen appellant en zijn echtgenote. Uit het onderzoek door de Svb is naar voren gekomen dat ten tijde in geding appellant en zijn echtgenote eens per twee jaar samen op vakantie gingen en appellant dan de reiskosten van zijn echtgenote betaalde. Zij ontvingen samen bezoek, kwamen bij elkaar thuis en presenteerden zich naar anderen toe als gehuwd. Verder is van belang dat appellant maandelijks bijdraagt in de kosten van levensonderhoud van zijn echtgenote. Ook hadden appellant en zijn echtgenote gezamenlijke bankrekeningen in Nederland en op de Filipijnen, zodat de echtgenote in geval van nood geld kon opnemen. Gelet op deze feiten en omstandigheden is eind september 2018 naar de maatstaf van de vaste rechtspraak geen sprake van duurzaam gescheiden leven. Dat de omstandigheden nadien ten dele zijn veranderd, zoals door appellant is aangevoerd, kan bij de beoordeling in dit geding geen rol spelen.
4.7.
Uit de feiten en omstandigheden blijkt dus niet dat appellant in de periode in geding duurzaam gescheiden leefde van zijn echtgenote in de zin van artikel 1, derde lid, onder b, van de AOW, zodat hij voor de toepassing van die wet niet is aan te merken als ongehuwde. De Svb heeft daarom terecht per 26 september 2018 een gehuwdenpensioen toegekend. Daarbij wordt opgemerkt, dat de feitelijke omstandigheden bepalend zijn en dat de motieven op grond waarvan de echtelijke samenleving niet, nog niet, niet meer of niet opnieuw is verbroken niet relevant zijn voor de beoordeling of sprake is van duurzaam gescheiden leven.
4.8.
Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep niet kan slagen en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries, in tegenwoordigheid van M. Stumpel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 april 2021.
(getekend) T.L. de Vries
(getekend) M. Stumpel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH Den Haag) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen over het begrip duurzaam gescheiden leven.