ECLI:NL:CRVB:2021:684

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 maart 2021
Publicatiedatum
26 maart 2021
Zaaknummer
20/3851 ANW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijk verklaring hoger beroep wegens niet tijdig betalen griffierecht en ontbreken beroepsgronden

In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De Centrale Raad van Beroep heeft op 26 maart 2021 geoordeeld dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is verklaard. Dit besluit is genomen omdat appellante het verschuldigde griffierecht van € 131,- niet binnen de gestelde termijn heeft betaald. Appellante was op meerdere momenten gewezen op de verplichting tot betaling van het griffierecht, maar heeft deze verplichting niet nagekomen. Daarnaast bevatte het ingediende beroepschrift geen gronden, wat ook in strijd is met de vereisten van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Appellante kreeg de kans om dit verzuim te herstellen, maar heeft de gestelde termijnen ongebruikt laten verstrijken. De Centrale Raad van Beroep concludeerde dat er op basis van de beschikbare gegevens niet kan worden geoordeeld dat appellante niet in verzuim is geweest. Daarom werd het hoger beroep kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, zonder verder onderzoek. De uitspraak is gedaan door H. Benek, in tegenwoordigheid van K.R. van Renswoude als griffier, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Datum uitspraak: 26 maart 2021
20/3851 ANW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:54 en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
12 augustus 2020, 17/7269 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats], Marokko (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank

PROCESVERLOOP

Appellante heeft hoger beroep ingesteld.

OVERWEGINGEN

In artikel 8:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat van de indiener van het beroepschrift een griffierecht wordt geheven. Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
Bij brief van 28 november 2020 is appellante erop gewezen dat een griffierecht van € 131,- is verschuldigd, en is medegedeeld dat dit bedrag uiterlijk 28 dagen na de dag van verzending van de brief op de in die brief genoemde bankrekening moet zijn bijgeschreven.
Bij aangetekende brief van 29 december 2020 is appellante nogmaals gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht en is medegedeeld dat het verschuldigde bedrag binnen vier weken na de datum van deze brief op de in die brief genoemde bankrekening dient te zijn bijgeschreven dan wel contant moet zijn betaald op het bezoekadres van de Raad. Daarbij is erop gewezen dat als het griffierecht niet tijdig wordt betaald, appellante er rekening mee moet houden dat het (hoger) beroep niet inhoudelijk behandeld zal worden.
Het griffierecht is niet binnen de termijn betaald.
Voorts geldt ingevolge artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Awb, dat het beroepschrift de gronden van het beroep dient te bevatten. Ingevolge artikel 6:24 van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
Het ingediende beroepschrift bevat geen gronden.
Bij brief van 30 november 2020 is appellante in de gelegenheid gesteld dit verzuim binnen vier weken te herstellen.
Appellante heeft deze termijn ongebruikt voorbij laten gaan.
Bij aangetekende brief van 31 december 2020 is aan appellante nogmaals de gelegenheid geboden de beroepsgronden in te dienen. Daarbij is een termijn van vier weken gesteld en is appellante erop gewezen dat bij overschrijding van die termijn er rekening mee moet worden gehouden dat de zaak niet inhoudelijk zal worden behandeld.
Appellante heeft ook deze termijn ongebruikt voorbij laten gaan.
Ten aanzien van beide hiervoor genoemde onderwerpen kan op grond van de beschikbare gegevens redelijkerwijs niet worden geoordeeld dat appellante niet in verzuim is geweest. Het hoger beroep is kennelijk niet-ontvankelijk, zodat zonder verder onderzoek kan worden beslist.
Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door H. Benek, in tegenwoordigheid van K.R. van Renswoude als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 maart 2021.
(getekend) H. Benek
(getekend) K.R. van Renswoude
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan binnen zes weken na de verzending van het afschrift van deze uitspraak schriftelijk verzet doen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA UTRECHT. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld te worden gehoord.

DÉCISION

La Centrale Raad van Beroep (Cour d'Appel Centrale) statue:
Déclare l’ opposition contre la présente décision interjeté non-recevable.
Par consequent, décidée par H. Benek en presence de K.R. van Renswoude en qualité de greffier, ainsi que prononcée en public, le 26 mars 2021.
Les intéressés et les organes d'administration auront le droit à présenter une opposition écrite contre la présente décision, dans les six semaines suivantes à la notification de la copie, à la Centrale Raad van Beroep (Cour d'Appel Centrale), Postbus 16002, 3500 DA UTRECHT.
L'intéressé présentant l'opposition pourra demander d'avoir l'opportunité d'être entendu sur son opposition.