ECLI:NL:CRVB:2021:652
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake dwangsom en ingebrekestelling in bestuursrechtelijke procedure
In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin het beroep tegen het dwangsombesluit van het college van burgemeester en wethouders van Hellevoetsluis ongegrond werd verklaard. De zaak betreft een verzoek om bijzondere bijstand in de vorm van een woonkostentoeslag, dat door het college werd afgewezen. Appellante heeft bezwaar gemaakt en later een ingebrekestelling verzonden, waarbij zij een dwangsom eiste wegens het uitblijven van een beslissing op haar bezwaarschrift. Het college heeft de dwangsom afgewezen, stellende dat de ingebrekestelling prematuur was omdat de beslistermijn nog niet was verstreken. De rechtbank heeft deze redenering gevolgd en het beroep ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft appellante betoogd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de beslistermijn was opgeschort en dat de ingebrekestelling prematuur was. De Raad voor de Rechtspraak heeft echter geoordeeld dat appellante instemde met een verlenging van de beslistermijn, waardoor de ingebrekestelling niet op het juiste moment was verzonden. De Raad heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd, waarbij werd vastgesteld dat de beslistermijn was verlengd en dat het college geen dwangsom verschuldigd was. De Raad heeft de relevante artikelen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) besproken, waaronder artikel 7:10, dat de voorwaarden voor uitstel en beslistermijnen regelt. De Raad concludeert dat de instemming van appellante met het uitstel de prematuriteit van de ingebrekestelling bevestigt.