In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 maart 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Appellante ontving sinds 21 mei 2013 bijstand op basis van de Participatiewet (PW). Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam heeft de bijstand van appellante per 1 oktober 2017 ingetrokken en een bedrag van € 937,19 teruggevorderd, omdat appellante haar inlichtingenverplichting had geschonden door geen informatie te verstrekken over een bankrekening van haar dochter. Het college heeft ook de bijstand over eerdere periodes ingetrokken en de totale terugvordering vastgesteld op € 51.452,12.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij niet op de hoogte was van de bankrekening van haar dochter en dat deze door haar ex-partner was geopend en beheerd. De Raad heeft appellante verzocht om bankafschriften van deze rekening over te leggen. Na beoordeling van de overgelegde stukken heeft het college besloten om de intrekking van de bijstand te herroepen voor zover het de schending van de inlichtingenverplichting betreft, maar de terugvordering van € 51.452,12 is verlaagd naar € 2.876,61.
De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat de aangevallen uitspraak niet in stand kan blijven en heeft het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard. De Raad heeft het college veroordeeld in de proceskosten van appellante, die in totaal € 2.403,- bedragen. De uitspraak benadrukt het belang van het naleven van de inlichtingenverplichting door bijstandsontvangers en de gevolgen van het niet voldoen aan deze verplichting.