ECLI:NL:CRVB:2021:521

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 maart 2021
Publicatiedatum
10 maart 2021
Zaaknummer
20/2528 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om herziening van uitspraak inzake betalingsonmacht en griffierecht

Op 9 maart 2021 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekster een verzoek om herziening had ingediend tegen een eerdere uitspraak. De zaak betreft de niet-betaling van het griffierecht binnen de gestelde termijn. Verzoekster had een griffierecht van € 131,- verschuldigd, dat uiterlijk 28 dagen na de verzending van een herinneringsbrief betaald moest worden. Ondanks herhaalde verzoeken om informatie over haar financiële situatie en een beroep op betalingsonmacht, heeft verzoekster niet tijdig aan de betalingsverplichting voldaan.

De Raad heeft vastgesteld dat verzoekster niet aan de criteria voor betalingsonmacht voldeed. Dit werd onderbouwd door de communicatie tussen verzoekster en de Raad, waarin zij meerdere keren werd gewezen op de noodzaak om tijdig en correct te reageren op de verzoeken om informatie. De Raad heeft geconcludeerd dat er geen reden was om aan te nemen dat verzoekster niet in verzuim was geweest met betrekking tot de betaling van het griffierecht.

Uiteindelijk heeft de Centrale Raad van Beroep het verzoek om herziening niet-ontvankelijk verklaard, wat betekent dat de zaak niet inhoudelijk werd behandeld. De uitspraak werd gedaan door rechter E.C.R. Schut, met K.R. van Renswoude als griffier. Tegen deze uitspraak staat een mogelijkheid tot verzet open voor belanghebbenden binnen zes weken na verzending van het afschrift van de uitspraak.

Uitspraak

Datum uitspraak: 9 maart 2021
20/2528 PW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:54, in verbinding met de artikelen 8:119 en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het verzoek om herziening tegen de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 18 december 2019, 18/3361 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Wormer (college)

PROCESVERLOOP

Verzoekster heeft een verzoek om herziening ingediend.

OVERWEGINGEN

In artikel 8:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat van de indiener van het beroepschrift een griffierecht wordt geheven. Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, en artikel 8:119, tweede lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op een verzoek om herziening van een uitspraak op het hoger beroep.
Bij brief van 20 augustus 2020 is verzoekster erop gewezen dat een griffierecht van € 131,- is verschuldigd, en is medegedeeld dat dit bedrag uiterlijk 28 dagen na de dag van verzending van de brief op de in die brief genoemde bankrekening moet zijn bijgeschreven.
Bij brief van 29 augustus 2020 heeft verzoekster een beroep op betalingsonmacht gedaan.
Bij brief van 7 september 2020 is verzoekster gewezen op de criteria die gelden voor het aannemen van ‘betalingsonmacht’. Verzoekster is een termijn van twee weken gegeven om door middel van het invullen en retourneren van het bij de brief gevoegde formulier te reageren op voornoemde brief. Daarbij is verzoekster erop gewezen dat het beroep op betalingsonmacht wordt afgewezen als het formulier niet op tijd is teruggestuurd, niet compleet is ingevuld en/of gegevens ontbreken en dat er geen gelegenheid is tot aanvulling van het formulier of de gegevens.
Verzoekster heeft dit formulier ingevuld en ondertekend ingezonden met daarbij een inkomensverklaring van de Raad voor de Rechtsbijstand. De Raad heeft het op 15 september 2020 ontvangen.
Bij brief van 22 september 2020 is aan verzoekster een termijn van twee weken gegeven om door middel van het invullen en retourneren van de bij de brief gevoegde verklaring te reageren, nu de gegevens in de inkomensverklaring niet actueel zijn.
Bij brief van 28 september 2020, bij de Raad ingekomen op 1 oktober 2020, heeft verzoekster een verklaring overgelegd waaruit blijkt dat de inkomensgegevens niet meer actueel zijn.
Bij brief van 5 oktober 2020 heeft de Raad aan verzoekster gevraagd om mee te delen wat haar huidige inkomen is en dit met bewijsstukken te onderbouwen. Verzoekster heeft bij brief van 17 oktober 2020 daarop gereageerd.
Bij brief van 21 oktober 2020 heeft de Raad verzoekster meegedeeld dat verzoekster niet aan de criteria voor betalingsonmacht voldoet en dat haar beroep op betalingsonmacht wordt afgewezen. Daarbij is verzoekster meegedeeld dat zij een herinnering griffierecht zal krijgen en is haar verzocht het griffierecht binnen de in de herinnering gestelde termijn te betalen. Voorts is erop gewezen dat overschrijding van die termijn kan leiden tot een niet-ontvankelijkverklaring van het verzoek om herziening.
Bij aangetekende brief van 23 oktober 2020 is verzoekster nogmaals gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht en is medegedeeld dat het verschuldigde bedrag binnen vier weken na de datum van deze brief op de in die brief genoemde bankrekening dient te zijn bijgeschreven dan wel contant moet zijn betaald op het bezoekadres van de Raad. Daarbij is erop gewezen dat als het griffierecht niet tijdig wordt betaald, verzoekster er rekening mee moet houden dat het verzoek om herziening niet inhoudelijk behandeld zal worden.
Het griffierecht is niet binnen de termijn betaald.
Op grond van de beschikbare gegevens kan redelijkerwijs niet worden geoordeeld dat appellante niet in verzuim is geweest. Het verzoek om herziening is kennelijk niet-ontvankelijk, zodat zonder verder onderzoek kan worden beslist.
Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het verzoek om herziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door E.C.R. Schut, in tegenwoordigheid van K.R. van Renswoude als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 maart 2021.
(getekend) E.C.R. Schut
(getekend) K.R. van Renswoude
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan binnen zes weken na de verzending van het afschrift van deze uitspraak schriftelijk verzet doen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA UTRECHT. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld te worden gehoord.