ECLI:NL:CRVB:2021:519
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Verzoek om voorlopige voorziening in hoger beroep inzake betalingsonmacht
In deze zaak heeft verzoekster hoger beroep ingesteld tegen de afwijzing van haar beroep op betalingsonmacht. De Centrale Raad van Beroep heeft op 9 maart 2021 uitspraak gedaan. Verzoekster had verzocht om een voorlopige voorziening op basis van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Raad heeft vastgesteld dat verzoekster het verschuldigde griffierecht van € 131,- niet binnen de gestelde termijn heeft voldaan. Ondanks herhaalde aanmaningen en informatie over de gevolgen van het niet betalen, heeft verzoekster geen tijdige betaling verricht. De Raad heeft in zijn overwegingen benadrukt dat de regels omtrent griffierechten strikt zijn en dat overschrijding van de termijn leidt tot niet-ontvankelijkheid van het verzoek. De voorzieningenrechter heeft daarom het verzoek om een voorlopige voorziening kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van de Awb. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzieningenrechter en de griffier.