ECLI:NL:CRVB:2021:51

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 januari 2021
Publicatiedatum
12 januari 2021
Zaaknummer
17/7470 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van schuldig nalaten bij niet-betaling van AOW-premies door appellant

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 januari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. Appellant, geboren in 1945 en woonachtig in Duitsland, ontvangt sinds oktober 2010 een ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW). De Sociale verzekeringsbank (Svb) heeft appellant in 2016 medegedeeld dat hij over de jaren 2008 en 2009 premies volksverzekeringen niet heeft betaald, wat heeft geleid tot een verklaring van schuldig nalaten. Appellant heeft betwist dat hij de aanslagen en andere correspondentie van de Belastingdienst heeft ontvangen en heeft aangevoerd dat de vordering is verjaard.

De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het besluit van de Svb ongegrond verklaard, waarbij is overwogen dat de Svb terecht heeft gesteld dat appellant zijn gronden over de juistheid van de aanslagen tot de Belastingdienst moet richten. In hoger beroep heeft appellant opnieuw gesteld dat de Svb ten onrechte toepassing heeft gegeven aan de artikelen 61 en 62 van de Wet financiering sociale verzekeringen (Wfsv). De Raad heeft de overwegingen van de rechtbank bevestigd en geoordeeld dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij de aanslagen en andere poststukken niet heeft ontvangen. De Raad heeft benadrukt dat de bewijslast bij appellant ligt en dat hij niet heeft aangetoond dat er omstandigheden zijn waardoor het niet ontvangen van de poststukken hem niet kan worden toegerekend.

De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en geoordeeld dat het hoger beroep van appellant niet slaagt. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

17.7470 AOW

Datum uitspraak: 8 januari 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 11 oktober 2017, 17/2881 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (Duitsland) (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R.M.M. Menting, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft via beeldbellen plaatsgevonden op 27 november 2020. Namens appellant is verschenen mr. S. Smeets, advocaat. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.C.A. Buskens.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, geboren [in] 1945, ontvangt sinds oktober 2010 een ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW).
1.2.
Bij brieven van 20 oktober 2016 heeft de Svb aan appellant medegedeeld van de Belastingdienst te hebben vernomen dat hij over de jaren 2008 en 2009 premies volksverzekeringen niet heeft betaald ten bedrage van respectievelijk € 1.374,- en € 1.401,- en dat hij daarom schuldig nalatig kan worden verklaard. Appellant is daarbij in de gelegenheid gesteld omstandigheden te melden waarom hij de premies niet heeft betaald.
1.3.
Appellant heeft de Svb vervolgens bericht dat hij zijn aangiften inkomstenbelasting over de jaren 2008 en 2009 tijdig heeft ingediend in Duitsland, dat hij nooit een verzoek tot welke betaling dan ook heeft ontvangen van de Nederlandse Belastingdienst en dat de vordering is verjaard.
1.4.
Bij besluiten van 25 en 29 november 2016 is appellant 100% schuldig nalatig verklaard over de jaren 2008 en 2009 wegens het niet betalen van premie voor de AOW.
1.5.
Bij besluit van 13 april 2017 (bestreden besluit) zijn de bezwaren van appellant tegen de besluiten van 25 en 29 november 2016 ongegrond verklaard. Overwogen is daarbij dat de Belastingdienst de navorderingsaanslagen van 23 november 2013 over de jaren 2008 en 2009 aan het juiste adres van appellant heeft verzonden, evenals de betalingsherinnering van 9 januari 2014, de aanmaning van 11 februari 2014 en het dwangbevel van 12 maart 2014. De Svb acht het niet aannemelijk dat appellant geen van die poststukken heeft ontvangen. Voor zover appellant de aanslagen niet juist acht, dient hij zich tot de Belastingdienst te wenden. In hetgeen appellant heeft aangevoerd ziet de Svb geen reden om af te zien van het schuldig nalatig verklaren.
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe is overwogen dat de Svb appellant er terecht op heeft gewezen dat hij zijn gronden over de juistheid van de aanslagen tot de Belastingdienst moet richten en dat deze gronden in deze procedure niet kunnen slagen gelet op het bepaalde in artikel 62 van de Wet financiering sociale verzekeringen (Wfsv). De termijn van twee jaar waarna de Belastingdienst pas aan de Svb heeft doorgegeven dat hij nog schulden had, is eveneens een onderwerp dat hij aan de Belastingdienst moet voorleggen. Met de Svb is de rechtbank ook van oordeel dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij geen van de door de Belastingdienst verzonden brieven in de periode november 2013 tot en met maart 2014 heeft ontvangen.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep op het standpunt gesteld dat artikel 62 van de Wfsv niet relevant is. De Belastingdienst heeft hem ten onrechte navorderingen opgelegd en heeft aan de Svb ten onrechte laten weten dat hij de aanslagen over de jaren 2008 en 2009 niet zou hebben voldaan. Appellant is nimmer uitgenodigd om aangifte te doen, omdat daartoe ook geen aanleiding bestond. De brieven van de Belastingdienst van 2013 en 2014 heeft hij nooit ontvangen en appellant kan dat onder ede verklaren. Appellant heeft een verklaring overgelegd van [naam] die hem heeft geholpen bij de vertaling van de inkomende Nederlandse post. [naam] heeft verklaard dat hij alle Nederlandse brieven voor appellant heeft vertaald en dat de bedoelde brieven van de Belastingdienst niet zijn ontvangen. De bedragen die de Belastingdienst als grondslag hanteert zijn volgens appellant niet correct en ten onrechte heeft de Belastingdienst aangenomen dat hij in 2008 en 2009 in Duitsland meer dan € 10.000,- aan pensioen heeft ontvangen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De Svb heeft de bestreden besluiten gebaseerd op artikel 61 van de Wfsv. Dit artikel bepaalt, voor zover van belang, dat indien een premieplichtige heeft nagelaten over een bepaald jaar de op aanslag verschuldigde premie voor de volksverzekeringen te betalen, de Svb beslist dat sprake is van schuldig nalaten als bedoeld in artikel 13 van de AOW, behoudens voor zover de premieplichtige aantoont dat er omstandigheden aanwezig zijn op grond waarvan het niet betalen van de premie hem niet toegerekend kan worden. Dit betekent dat de bewijslast om dit aan te tonen op appellant rust.
4.2.
Ingevolge artikel 62 van de Wfsv kan het beroep tegen een beslissing van de Svb op grond van artikel 61 van de Wfsv niet zijn gebaseerd op de stelling dat de aanslag ten onrechte of tot een te hoog bedrag is vastgesteld. Het beroep kan slechts dan zijn gegrond op de stelling dat de aanslag of de beslissing niet is ontvangen, indien de belanghebbende aannemelijk kan maken dat hij de aanslag of de beslissing nimmer ontvangen heeft en dat er geen omstandigheden zijn op grond waarvan het niet ontvangen van de aanslag of de beslissing hem kan worden toegerekend.
4.3.
De Raad kan zich vinden in hetgeen de rechtbank heeft overwogen en maakt de overwegingen van de rechtbank tot de zijne. De Raad voegt daar nog aan toe dat anders dan appellant stelt, de Svb op goede gronden toepassing heeft gegeven aan de artikelen 61 en 62 van de Wfsv. De Raad verwijst hierbij naar zijn vaste rechtspraak bij de toepassing van artikel 62 van de Wfsv (uitspraak van 14 augustus 2015, ECLI:NL:CRVB: 2015:2882). Een betrokkene dient aannemelijk te maken dat de aanslag nimmer is ontvangen en dat er geen omstandigheden zijn op grond waarvan het niet ontvangen van de aanslag hem niet kan worden toegerekend. Aan de verklaring van [naam] , die de door appellant ontvangen post steeds zou hebben vertaald, kan niet de betekenis worden toegekend dat appellant die brieven niet heeft ontvangen. Nu appellant ook overigens niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij de aanslagen, de betalingsherinnering, de aanmaning en het dwangbevel – alle verzonden aan het adres waarop appellant was geregistreerd in de Gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens en basisregistratie personen – niet heeft ontvangen, slaagt deze grond van appellant niet.
4.4.
Voorts heeft de rechtbank onder verwijzing naar artikel 62 van de Wfsv met juistheid overwogen dat appellant voor zover hij stelt dat de aanslagen onjuist zijn of dat hij niet belastingplichtig was, dan wel geen uitnodiging heeft ontvangen om aangifte te doen, hij zich tot de Belastingdienst dient te richten.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries, in tegenwoordigheid van E.M. Welling als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 januari 2021.
(getekend) T.L. de Vries
(getekend) E.M. Welling