ECLI:NL:CRVB:2021:432
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens niet tijdig betalen griffierecht
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 maart 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam. Het hoger beroep was ingesteld door mr. E. Kafa, advocaat van appellant. De zaak betreft de niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep omdat het griffierecht niet tijdig was betaald. Appellant was bij brief van 1 juli 2020 en opnieuw bij aangetekende brief van 1 augustus 2020 gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht van € 131,-. In deze brieven werd aangegeven dat het bedrag binnen een bepaalde termijn op de aangegeven bankrekening moest zijn bijgeschreven of contant moest worden betaald op het bezoekadres van de Raad. Ondanks deze waarschuwingen is het griffierecht niet binnen de gestelde termijn betaald. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat op basis van de beschikbare gegevens redelijkerwijs niet kon worden geoordeeld dat appellant niet in verzuim was geweest. Hierdoor werd het hoger beroep kennelijk niet-ontvankelijk verklaard zonder verder onderzoek. De uitspraak is gedaan door E.C.R. Schut, in tegenwoordigheid van K.R. van Renswoude als griffier, en is openbaar uitgesproken. Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden en het bestuursorgaan de mogelijkheid open om binnen zes weken schriftelijk verzet te doen.