ECLI:NL:CRVB:2021:43
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing bijzondere bijstand in de vorm van woonkostentoeslag met betrekking tot huurtoeslag als voorliggende voorziening
Op 5 januari 2021 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen de rechtbank Rotterdam. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag voor bijzondere bijstand in de vorm van een woonkostentoeslag door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. Appellante, geboren in 1994, had op 28 maart 2017 bijzondere bijstand aangevraagd voor haar huurwoning met een maandhuur van € 447,37. Het college heeft deze aanvraag afgewezen, stellende dat de huurtoeslag een voorliggende voorziening is en dat appellante niet in aanmerking komt voor huurtoeslag vanwege haar huurprijs die boven de geldende huurgrens ligt. Het college heeft ook aangegeven dat het uitzonderingsbeleid voor hoge woonkosten niet van toepassing is op appellante, omdat zij niet kan aantonen dat haar huurwoning is toegewezen op basis van een hoog en vast inkomen en er geen sprake is van inkomensterugval.
De rechtbank Rotterdam heeft in haar uitspraak van 3 augustus 2018 het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarbij zij heeft gewezen op de beleidsregels die bepalen dat aanvragen voor bijzondere bijstand van jongeren onder de 23 jaar worden afgewezen indien de woonkosten hoger zijn dan de maximaal subsidiabele huurgrens, tenzij er sprake is van een eerder hoog inkomen. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat zij de huurovereenkomst is aangegaan op basis van het inkomen dat zij zou gaan verdienen, maar de Raad heeft geoordeeld dat deze gronden een herhaling zijn van wat eerder in beroep is aangevoerd. De Raad heeft de gemotiveerde weerlegging van de rechtbank onderschreven en bevestigd dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij recht heeft op bijzondere bijstand.
De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan op 5 januari 2021.