ECLI:NL:CRVB:2021:406

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 februari 2021
Publicatiedatum
24 februari 2021
Zaaknummer
20/2396 WLZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens niet tijdig betalen griffierecht

Op 24 februari 2021 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak met nummer 20/2396 WLZ. Het hoger beroep is niet-ontvankelijk verklaard omdat het griffierecht niet binnen de gestelde termijn is betaald. De appellant, vertegenwoordigd door de erven [betrokkene] te [woonplaats], had hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 22 mei 2020, maar heeft verzuimd het verschuldigde griffierecht van € 131,- tijdig te voldoen.

De Raad heeft in zijn overwegingen aangegeven dat volgens artikel 8:41 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een griffierecht wordt geheven van de indiener van het beroepschrift. Appellant is herhaaldelijk gewezen op de verplichting om het griffierecht te betalen, zowel in een brief van 15 augustus 2020 als in een aangetekende brief van 17 september 2020. Ondanks deze waarschuwingen is het griffierecht niet binnen de gestelde termijn bijgeschreven op de aangegeven bankrekening.

De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat er geen reden is om aan te nemen dat appellant niet in verzuim is geweest. Gezien de omstandigheden heeft de Raad besloten het hoger beroep kennelijk niet-ontvankelijk te verklaren zonder verder onderzoek. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door H. Benek, in tegenwoordigheid van T. Hemelrijk-van den Oudenalder als griffier, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

Datum uitspraak: 24 februari 2021
20/2396 WLZ
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:54 en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 22 mei 2020, 19/1498 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de erven [betrokkene] te [woonplaats] (appellant)
CZ Zorgkantoor

PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld.

OVERWEGINGEN

In artikel 8:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat van de indiener van het beroepschrift een griffierecht wordt geheven. Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
Bij brief van 15 augustus 2020 is appellant erop gewezen dat een griffierecht van € 131.- is verschuldigd, en is medegedeeld dat dit bedrag uiterlijk 28 dagen na de dag van verzending van de brief op de in die brief genoemde bankrekening moet zijn bijgeschreven.
Bij aangetekende brief van 17 september 2020 is appellant nogmaals gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht en is medegedeeld dat het verschuldigde bedrag binnen vier weken na de datum van deze brief op de in die brief genoemde bankrekening dient te zijn bijgeschreven dan wel contant moet zijn betaald op het bezoekadres van de Raad. Daarbij is erop gewezen dat als het griffierecht niet tijdig wordt betaald, appellant er rekening mee moet houden dat het (hoger) beroep niet inhoudelijk behandeld zal worden.
Het griffierecht is niet binnen de termijn betaald.
Op grond van de beschikbare gegevens kan redelijkerwijs niet worden geoordeeld dat appellant niet in verzuim is geweest. Het hoger beroep is kennelijk niet-ontvankelijk, zodat zonder verder onderzoek kan worden beslist.
Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door H. Benek, in tegenwoordigheid van
T. Hemelrijk-van den Oudenalder als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 februari 2021.
(getekend) H. Benek
(getekend) T. Hemelrijk-van den Oudenalder
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan binnen zes weken na de verzending van het afschrift van deze uitspraak schriftelijk verzet doen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA UTRECHT. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld te worden gehoord.
ew