In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 december 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Den Haag van 6 november 2018. De appellante had een aanvraag ingediend voor een gehandicaptenparkeerkaart, welke door het college van burgemeester en wethouders van Leidschendam-Voorburg was afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op een medisch advies van de GGD Haaglanden, waarin werd geconcludeerd dat appellante in staat was om meer dan 100 meter aaneengesloten te lopen. De rechtbank had het beroep van appellante tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, waarbij zij zich baseerde op artikel 8:31 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat zij niet was opgeroepen voor een medische beoordeling door een deskundige, wat volgens haar ten onrechte was. De Raad heeft inlichtingen ingewonnen over de verzending van de oproeping en vastgesteld dat niet kon worden aangetoond dat appellante te verwijten viel dat zij geen kennis had gekregen van de oproeping. Daarom heeft de Raad besloten om zelf een deskundige te benoemen, revalidatiearts W.C.G. Blanken, die op 27 mei 2021 een onderzoek heeft uitgevoerd. De deskundige concludeerde dat appellante een loopbeperking had, maar dat deze niet ernstig genoeg was om het hebben van een gehandicaptenparkeerkaart te rechtvaardigen.
De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd, maar het college veroordeeld in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 1.122,- en het griffierecht van € 126,- te vergoeden. De Raad oordeelde dat de motivering van de deskundige overtuigend was en dat er geen aanleiding was om het rapport niet te volgen. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige procedurele stappen in bestuursrechtelijke zaken, vooral als het gaat om medische beoordelingen.