ECLI:NL:CRVB:2021:3360

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 december 2021
Publicatiedatum
6 januari 2022
Zaaknummer
18/5863 BABW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag gehandicaptenparkeerkaart en proceskostenvergoeding

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 december 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Den Haag van 6 november 2018. De appellante had een aanvraag ingediend voor een gehandicaptenparkeerkaart, welke door het college van burgemeester en wethouders van Leidschendam-Voorburg was afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op een medisch advies van de GGD Haaglanden, waarin werd geconcludeerd dat appellante in staat was om meer dan 100 meter aaneengesloten te lopen. De rechtbank had het beroep van appellante tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, waarbij zij zich baseerde op artikel 8:31 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat zij niet was opgeroepen voor een medische beoordeling door een deskundige, wat volgens haar ten onrechte was. De Raad heeft inlichtingen ingewonnen over de verzending van de oproeping en vastgesteld dat niet kon worden aangetoond dat appellante te verwijten viel dat zij geen kennis had gekregen van de oproeping. Daarom heeft de Raad besloten om zelf een deskundige te benoemen, revalidatiearts W.C.G. Blanken, die op 27 mei 2021 een onderzoek heeft uitgevoerd. De deskundige concludeerde dat appellante een loopbeperking had, maar dat deze niet ernstig genoeg was om het hebben van een gehandicaptenparkeerkaart te rechtvaardigen.

De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd, maar het college veroordeeld in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 1.122,- en het griffierecht van € 126,- te vergoeden. De Raad oordeelde dat de motivering van de deskundige overtuigend was en dat er geen aanleiding was om het rapport niet te volgen. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige procedurele stappen in bestuursrechtelijke zaken, vooral als het gaat om medische beoordelingen.

Uitspraak

18.5863 BABW-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 6 november 2018, 17/8757 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Leidschendam-Voorburg (college)
Datum uitspraak: 1 december 2021
Zitting heeft: L.M. Tobé
Griffier: E.J. van der Veldt
Appellante en haar gemachtigde, mr. F.M. Meis, zijn niet ter zitting verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door P. Bos.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van appellante in hoger beroep tot een bedrag van € 1.122,-;
  • bepaalt dat het college aan appellante het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 126,- vergoedt.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
1.1.
Het college heeft bij besluit van 5 juli 2017, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 21 november 2017 (bestreden besluit), de aanvraag van appellante voor een gehandicaptenparkeerkaart type bestuurder afgewezen. Het college heeft zich hierbij gebaseerd op het medisch advies van de GGD Haaglanden, waarin is geconcludeerd dat appellante in staat wordt geacht meer dan 100 meter aaneengesloten te lopen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Volgens de rechtbank is appellante niet verschenen op de afspraak bij de door de rechtbank ingeschakelde deskundige. De rechtbank heeft hierin, gelet op artikel 8:31 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), aanleiding gezien de gevolgtrekkingen te maken die haar geraden voorkomen en zij heeft zich daarom uitsluitend gebaseerd op de in het dossier aanwezige informatie. De rechtbank heeft daaruit geconcludeerd dat het college het medisch advies aan zijn besluitvorming ten grondslag mocht leggen en dat het college de aanvraag van appellante op juiste gronden heeft afgewezen.
3. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte toepassing heeft gegeven aan artikel 8:31 van de Awb. Zij is niet opgeroepen door een deskundige voor een medische beoordeling.
4.1.
De Raad heeft bij de rechtbank inlichtingen ingewonnen over de verzending van de oproeping voor het onderzoek door de deskundige. Daaruit is gebleken dat niet is vast komen te staan dat appellante te verwijten valt dat zij geen kennis heeft gekregen van de oproeping voor het onderzoek door de deskundige. De Raad heeft hierin aanleiding gezien om zelf een deskundige te benoemen, namelijk revalidatiearts W.C.G. Blanken.
4.2.
De deskundige heeft appellante onderzocht en gerapporteerd op 27 mei 2021. De deskundige heeft geconcludeerd dat appellante als gevolg van degeneratieve aandoeningen en mogelijk ten gevolge van reumatoïde artritis een aantoonbare loopbeperking van langdurige aard heeft. Er is sprake van een aandoening van beperkte omvang. Op basis van het onderzoek wordt appellante in staat geacht zelfstandig een afstand van 100 meter aan één stuk te overbruggen. Er is volgens de deskundige geen sprake van een aandoening of gebrek die aantoonbare ernstige beperkingen anders dan loopbeperkingen geeft die het hebben van een gehandicaptenparkeerkaart rechtvaardigt.
4.3.
De door de deskundige gebezigde motivering is overtuigend. Het uitgebrachte rapport geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek en is inzichtelijk en consistent. Ook anderszins zijn geen omstandigheden naar voren gekomen die aanleiding geven het rapport niet te volgen. Dit betekent dat het college de gevraagde gehandicaptenparkeerkaart terecht heeft afgewezen.
4.4.
Appellante heeft terecht geklaagd over de toepassing van artikel 8:31 van de Awb door de rechtbank. Niet is komen vast te staan dat appellante te verwijten valt dat zij geen kennis heeft gekregen van de oproeping voor het onderzoek door de door de rechtbank benoemde deskundige. Nu in hoger beroep alsnog een deskundige is ingeschakeld, bestaat geen aanleiding aan dit gebrek gevolgen te verbinden. Wel bestaat aanleiding om het college te veroordelen in de proceskosten van appellante in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 1.122,- voor verleende rechtsbijstand.
5. Ook is er aanleiding om met toepassing van artikel 8:114, tweede lid, van de Awb het college te veroordelen tot vergoeding van het door appellante in hoger beroep betaalde griffierecht.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) E.J. van der Veldt (getekend) L.M. Tobé