ECLI:NL:CRVB:2021:3346

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 december 2021
Publicatiedatum
4 januari 2022
Zaaknummer
21/1285 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake recht op doorbetaling van bezoldiging bij arbeidsongeschiktheid in en door de dienst

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 december 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van de rechtbank Den Haag. Appellant, werkzaam bij de gemeente Leiden, had zich ziekgemeld na een ongeval op de werkvloer. Hij stelde dat hij recht had op doorbetaling van zijn volledige bezoldiging op grond van arbeidsongeschiktheid in en door de dienst, zoals bedoeld in artikel 7:3, zevende lid, van de Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling (CAR/UWO). De Raad oordeelde dat er geen aanknopingspunten waren dat het college van burgemeester en wethouders van Leiden een verdergaand onderzoek had moeten verrichten naar het ongeval. De Raad volgde het standpunt van het college dat de omstandigheden van het ongeval, waaronder rommel op de vloer van de milieustraat, niet voldoende waren om aan te nemen dat het ongeval verband hield met de aard van de opgedragen werkzaamheden. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat er sprake was van arbeidsongeschiktheid in en door de dienst. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde.

Uitspraak

21.1285 AW

Datum uitspraak: 23 december 2021
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 17 maart 2021, 19/5294 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Leiden (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. L. van Dijk hoger beroep ingesteld.
Namens het college heeft mr. M. de Koning, advocaat, een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 november 2021. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van Dijk. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. De Koning, F.H. Mulder en W. Guijt. Als getuige is ter zitting gehoord [naam] , wonende te [gemeente] , collega van appellant.

OVERWEGINGEN

1.1.
Met ingang van 1 januari 2020 is de Ambtenarenwet gewijzigd en Ambtenarenwet 2017 (AW 2017) gaan heten. Op grond van artikel 16, tweede lid, van de AW 2017 blijft op besluiten of handelingen die vóór 1 januari 2020 zijn bekendgemaakt, het toen geldende recht van toepassing wat betreft de mogelijkheid om bezwaar te maken of beroep in te stellen en wat betreft de behandeling van dat bezwaar of beroep.
1.2.
Appellant is per 1 november 2001 bij de gemeente Leiden aangesteld als [functie] met specialisatie [specialisatie] .
1.3.
Op 10 april 2017 is appellant bij het weghalen van bijplaatsingen bij de wijkcontainers gestruikeld over een verzakte stoeprand, waarbij zijn enkel dubbelklapte. De toenmalige leidinggevende van appellant heeft hierover een ‘meldingsformulier arbeidsongeval of registratie-ongeval’ ingediend.
1.4.
Op 27 juni 2018 heeft opnieuw een ongeval plaatsgevonden tijdens het werk. Appellant was die ochtend op de milieustraat aan het werk op het afgesloten gemeenteterrein. Appellant is vervolgens gevallen. Na zijn val heeft hij geprobeerd zijn werk te hervatten, maar hij is om 14:00 uur naar huis gegaan. Op 29 juni 2018 begon de vakantie van appellant. Op 5 juli 2018 heeft appellant zich ziekgemeld.
1.5.
Bij besluit van 4 december 2018, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 22 juli 2019 (bestreden besluit), heeft het college appellant medegedeeld dat hij met ingang van 5 januari 2019 recht heeft op doorbetaling van 90% van zijn salaris en de salaristoelagen, omdat hij per die datum zes maanden (gedeeltelijk) is uitgevallen wegens ziekte.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1.
Ingevolge artikel 7:3, eerste lid, van de Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling (CAR/UWO) heeft de ambtenaar bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek vanaf de eerste dag van die ongeschiktheid gedurende de eerste zes maanden recht op doorbetaling van zijn volledige salaris en de toegekende salaristoelage(n).
4.1.2.
Ingevolge artikel 7:3, tweede lid, van de CAR/UWO heeft de ambtenaar bij voortduring van deze ongeschiktheid gedurende de zevende tot en met de twaalfde maand recht op doorbetaling van 90% van zijn salaris en de toegekende salaristoelage(n).
4.1.3.
Ingevolge artikel 7:3, zevende lid, van de CAR/UWO behoudt de ambtenaar na afloop van de termijn van zes maanden recht op de doorbetaling van zijn volledige salaris en de toegekende salaristoelage(n) bij arbeidsongeschiktheid in en door de dienst.
4.1.4.
In artikel 7:1, aanhef en onder d, van de CAR/UWO is bepaald dat onder arbeidsongeschiktheid in en door de dienst wordt verstaan: arbeidsongeschiktheid wegens ziekte of gebreken die in overwegende mate haar oorzaak vindt in:
- de aard van de opgedragen werkzaamheden of in de bijzondere omstandigheden waaronder deze moesten worden verricht of;
- een dienstongeval verband houdende met de aard van de opgedragen werkzaamheden of de bijzondere omstandigheden waarin deze werkzaamheden moesten worden verricht;
en die niet aan schuld of nalatigheid van de ambtenaar is te wijten.
4.2.
Het geschil spitst zich toe op de vraag of appellant recht had op doorbetaling van zijn volledige bezoldiging, op de grond dat sprake was van arbeidsongeschiktheid in en door de dienst als bedoeld in artikel 7:3, zevende lid, van de CAR/UWO.
4.3.
Appellant heeft betoogd dat het college onvoldoende onderzoek heeft verricht naar het ongeval op 27 juni 2018. Dit betoog slaagt niet. De Raad ziet in de omstandigheden ten tijde van het ongeval geen aanknopingspunten dat het college een -verdergaand- onderzoek had moeten verrichten. Appellant is destijds van de milieustraat naar huis gegaan en heeft zich een paar dagen later ziekgemeld. Uit de processtukken blijkt ook niet dat appellant eerder dan na de korting van zijn bezoldiging heeft verzocht onderzoek te verrichten naar het ongeval. In januari 2019 heeft het college bovendien, naar aanleiding van het bezwaar van appellant, alsnog een onderzoek ingesteld naar het ongeval. Nu niet is gebleken dat dit onderzoek ondeugdelijk is geweest, is er geen aanleiding om alsnog een deskundige in te schakelen voor een nader onderzoek, zoals door appellant is verzocht.
4.4.
Appellant heeft verder niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van arbeidsongeschiktheid in en door de dienst. Het college heeft de beschrijving van appellant dat er op 27 juni 2018 rommel, zoals een platgetrapt pak melk en wat bekers, op de vloer van de milieustraat lag waarover appellant stelt te zijn gevallen, niet betwist. Het college wordt gevolgd in zijn standpunt dat de beschreven rommel op de vloer in een milieustraat onvoldoende is om aan te nemen dat het ongeval verband houdt met de aard van de opgedragen werkzaamheden of de bijzondere omstandigheden waaronder deze werkzaamheden worden verricht. De Raad kan het standpunt van het college volgen dat het niet ongewoon is dat er rommel op de vloer in een milieustraat ligt, waarmee de mensen die daar werken rekening moeten houden. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat sprake was van uitzonderlijk veel rommel of een bijzonder gladde vloer.
4.5.
Aan de vraag of het ongeval in overwegende mate de arbeidsongeschiktheid van appellant heeft veroorzaakt wordt niet toegekomen, zodat er evenmin aanleiding is om te voldoen aan het verzoek van appellant om een medisch deskundige in te schakelen.
4.6.
Uit 4.2 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.T.H. Zimmerman als voorzitter en A. Beuker-Tilstra en A.T. Marseille als leden, in tegenwoordigheid van M.E. van Donk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 december 2021.
(getekend) J.T.H. Zimmerman
(getekend) M.E. van Donk