ECLI:NL:CRVB:2021:3323

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 december 2021
Publicatiedatum
3 januari 2022
Zaaknummer
19/3153 BABW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag voor een individuele gehandicaptenparkeerplaats op basis van niet voldoen aan voorwaarden

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 december 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant, die in het bezit is van een gehandicaptenparkeerkaart voor passagiers, had op 14 maart 2018 een aanvraag ingediend voor een individuele gehandicaptenparkeerplaats bij zijn woning. Deze aanvraag werd afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, omdat de appellant beschikte over een hulpmiddel om de afstand tussen zijn woning en voertuig te overbruggen en over een parkeergelegenheid op eigen terrein. De rechtbank verklaarde het beroep van de appellant ongegrond, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.

Tijdens de zitting op 1 december 2021 heeft de appellant, bijgestaan door zijn advocaat, zijn bezwaren tegen de afwijzing toegelicht. Hij stelde dat het moeilijk is om met zijn rolstoel door de tuindeur te komen en dat het aanpassen van de tuindeur niet eenvoudig is. De Raad heeft echter geoordeeld dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat de appellant over alternatieve routes beschikt om zijn parkeerplaats te bereiken. De Raad heeft geen nieuwe gronden gevonden die aanleiding geven om van het eerdere oordeel af te wijken.

De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en geoordeeld dat het hoger beroep niet slaagt. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

19.3153 BABW

Datum uitspraak: 30 december 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 28 mei 2019, 18/6851 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. Ö. Sahin, advocaat, hoger beroep ingesteld en stukken ingediend.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 december 2021. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Sahin en [naam]. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S. Imazouine.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant woont aan [adres] te [woonplaats] en is in het bezit van een gehandicaptenparkeerkaart passagier. Hij heeft op 14 maart 2018 een aanvraag gedaan voor een individuele gehandicaptenparkeerplaats (voor een passagier) bij zijn woning.
1.2.
Bij besluit van 10 april 2018, gehandhaafd bij besluit van 26 september 2018 (bestreden besluit), heeft het college deze aanvraag afgewezen. Het college heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat appellant de beschikking heeft over een hulpmiddel, waarmee hij de afstand tussen zijn woonhuis en zijn voertuig kan overbruggen, en over een parkeergelegenheid op eigen terrein. Hierdoor wordt niet voldaan aan de voorwaarden voor het verlenen van een gehandicaptenparkeerplaats voor een passagier.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard. Kort samengevat heeft de rechtbank overwogen dat het college de gevraagde gehandicaptenparkeerplaats op goede gronden heeft afgewezen. Appellant beschikt over een eigen parkeerplaats gelegen aan zijn achtertuin. Deze parkeerplaats kan appellant met de rolstoel bereiken via de achtertuin, via de voordeur en via zijweggetje naar de achterkant. Van medische omstandigheden van appellant die aanleiding hadden moeten zijn om van het beleid af te wijken is de rechtbank onvoldoende gebleken.
3. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat het moeilijk is om hem in zijn rolstoel door de tuindeur te duwen en dat het aanpassen van de tuindeur niet eenvoudig is en kosten meebrengt. Het is ook geen oplossing dat zijn verzorgster de auto voor het huis rijdt en appellant helpt bij het in en uit de auto komen. Dit zou leiden tot een illegale en gevaarlijke situatie doordat zijn verzorgster de auto dan dubbel moet parkeren.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De Raad verenigt zich met het oordeel van de rechtbank over de gronden van beroep en onderschrijft de hiervoor onder 2 weergegeven overwegingen waarop dat oordeel berust. In wat appellant in hoger beroep naar voren heeft gebracht, heeft de Raad geen reden gevonden om tot een ander oordeel te komen dan waartoe de rechtbank is gekomen. De Raad voegt hieraan toe dat voor zover het voor appellant moeilijk is om met de rolstoel via de achtertuin de eigen parkeerplaats te bereiken er alternatieven zijn via de hoofdingang en het zijweggetje naar de achterkant. Niet is gebleken dat dit voor hem onmogelijk is.
4.2.
Uit wat onder 4.1 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door L.M. Tobé, in tegenwoordigheid van E.J. van der Veldt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 december 2021.
(getekend) L.M. Tobé
(getekend) E.J. van der Veldt