ECLI:NL:CRVB:2021:3258
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen de berekening van de aanvullende uitkering op basis van het Besluit bezoldiging politie
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 december 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. De appellant, een voormalig politieambtenaar, heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de korpschef van politie over de berekening van zijn aanvullende uitkering op basis van het Besluit bezoldiging politie (Bbp). De appellant was van mening dat de aanvullende uitkering berekend had moeten worden op 100% van zijn laatstverdiende bezoldiging, terwijl de korpschef deze had berekend op 90,02% van de laatstverdiende bezoldiging, conform artikel 39 van het Bbp. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de korpschef de berekening op juiste wijze had uitgevoerd en dat de appellant geen recht had op een hogere uitkering.
De Raad heeft de argumenten van de appellant beoordeeld en geconcludeerd dat de korpschef de hoogte van de aanvullende uitkering correct had vastgesteld. De Raad heeft bevestigd dat de appellant recht heeft op een aanvullende uitkering, maar dat deze op basis van de geldende regelgeving niet hoger kan zijn dan 90,02% van de laatstverdiende bezoldiging. Daarnaast heeft de Raad geoordeeld dat de korpschef terecht het bijzondere tarief heeft toegepast bij de uitbetaling van de aanvullende uitkering en dat de wettelijke rente over de uitbetaling van de aanvullende uitkering correct is vastgesteld vanaf 19 maart 2018.
De uitspraak van de rechtbank Limburg is bevestigd, en het hoger beroep van de appellant is ongegrond verklaard. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.