ECLI:NL:CRVB:2021:3238
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Proceskostenveroordeling in hoger beroep na intrekking van het beroep
Op 21 december 2021 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak met nummer 19/3602 PW. Deze uitspraak betreft een hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 8 juli 2019. De appellant, vertegenwoordigd door mr. E. Kafa, heeft hoger beroep ingesteld nadat het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam op 30 april 2021 de bestreden maatregel had ingetrokken. Op 16 juni 2021 heeft de appellant het hoger beroep ingetrokken en verzocht om een proceskostenveroordeling van het college.
De Raad heeft het onderzoek ter zitting achterwege gelaten en heeft de zaak op basis van de ingediende stukken beoordeeld. De relevante artikelen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zijn toegepast, waarbij artikel 8:75a en artikel 8:108 van belang zijn. De Raad heeft vastgesteld dat het college volledig aan de bezwaren van de appellant tegemoet is gekomen, wat de intrekking van het beroep verklaart.
De Centrale Raad van Beroep heeft het college veroordeeld in de proceskosten van de appellant, die zijn begroot op € 3.688,38. Dit bedrag omvat kosten voor rechtsbijstand in bezwaar, beroep en hoger beroep, evenals reiskosten voor het bijwonen van de zitting bij de rechtbank. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door E.C.R. Schut, met K.R. van Renswoude als griffier.