ECLI:NL:CRVB:2021:3238

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 december 2021
Publicatiedatum
21 december 2021
Zaaknummer
19/3602 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenveroordeling in hoger beroep na intrekking van het beroep

Op 21 december 2021 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak met nummer 19/3602 PW. Deze uitspraak betreft een hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 8 juli 2019. De appellant, vertegenwoordigd door mr. E. Kafa, heeft hoger beroep ingesteld nadat het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam op 30 april 2021 de bestreden maatregel had ingetrokken. Op 16 juni 2021 heeft de appellant het hoger beroep ingetrokken en verzocht om een proceskostenveroordeling van het college.

De Raad heeft het onderzoek ter zitting achterwege gelaten en heeft de zaak op basis van de ingediende stukken beoordeeld. De relevante artikelen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zijn toegepast, waarbij artikel 8:75a en artikel 8:108 van belang zijn. De Raad heeft vastgesteld dat het college volledig aan de bezwaren van de appellant tegemoet is gekomen, wat de intrekking van het beroep verklaart.

De Centrale Raad van Beroep heeft het college veroordeeld in de proceskosten van de appellant, die zijn begroot op € 3.688,38. Dit bedrag omvat kosten voor rechtsbijstand in bezwaar, beroep en hoger beroep, evenals reiskosten voor het bijwonen van de zitting bij de rechtbank. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door E.C.R. Schut, met K.R. van Renswoude als griffier.

Uitspraak

Datum uitspraak: 21 december 2021
19/3602 PW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:75a en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 8 juli 2019, 18/6537 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam (college)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. E. Kafa, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft bij besluit van 30 april 2021 de bestreden maatregel ingetrokken.
Bij brief van 16 juni 2021 heeft mr. Kafa namens appellant het hoger beroep ingetrokken en gelijktijdig aan de Raad verzocht het college te veroordelen in de proceskosten.
Het college heeft geen verweerschrift ingediend.
Onder toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is het onderzoek ter zitting achterwege gelaten. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

Artikel 8:75a, eerste lid, eerste volzin, van de Awb bepaalt dat in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten kan worden veroordeeld. Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
Namens appellant is het hoger beroep ingetrokken omdat het college met het het besluit van 30 april 2021 volledig aan de bezwaren van appellant is tegemoetgekomen.
De Raad ziet aanleiding het college te veroordelen in de kosten die appellant in verband met de behandeling van het bezwaar, het beroep en het hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De kosten worden, ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht, begroot op
€ 1.068,- in bezwaar, € 1.870,- in beroep en € 748,- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand.
De reiskosten in verband met het bijwonen van de zitting bij de rechtbank komen voor een vergoeding van € 2,38 (op basis van openbaar vervoer 2e klasse) in aanmerking. De gevraagde reiskosten in hoger beroep komen niet voor vergoeding in aanmerking aangezien er geen zitting bij de Raad heeft plaatsgevonden.
Voor vergoeding van het betaalde griffierecht kan appellant zich rechtstreeks tot het college wenden.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep veroordeelt het college in de kosten van appellant tot een bedrag van € 3.688,38.
Deze uitspraak is gedaan door E.C.R. Schut, in tegenwoordigheid van K.R. van Renswoude als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 december 2021.
(getekend) E.C.R. Schut
(getekend) K.R. van Renswoude