ECLI:NL:CRVB:2021:3217

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 december 2021
Publicatiedatum
20 december 2021
Zaaknummer
20/3111 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de vrijwillige verzekering AOW/ANW en de geldigheid van de einddatum door de Centrale Raad van Beroep

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 december 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, die in Marokko woont, had hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de Sociale verzekeringsbank (Svb) over de begin- en einddatum van zijn vrijwillige verzekering voor de Algemene Ouderdomswet (AOW) en de Algemene nabestaandenwet (ANW). De Svb had vastgesteld dat de vrijwillige verzekering inging op 7 februari 2009 en eindigde op 21 november 2019, na een onderbreking van verplichte verzekering. De rechtbank had het beroep van de appellant ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep heeft deze uitspraak bevestigd. De Raad oordeelde dat de Svb de data correct had vastgesteld volgens de geldende wetgeving. Appellant stelde dat hij recht had op een langere periode van verzekering, maar de Raad oordeelde dat zijn leeftijd en de omstandigheden van zijn verzekering niet van doorslaggevende betekenis waren voor het voortduren van de vrijwillige verzekering. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees de verzoeken van de appellant af.

Uitspraak

20.3111 AOW

Datum uitspraak: 17 december 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
10 maart 2020, 19/4001 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] , Marokko (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 november 2021. Partijen zijn daarbij niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is op 5 februari 2009 naar Marokko teruggekeerd. Hij ontving toen een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Hij heeft vervolgens verzocht toegelaten te worden tot de vrijwillige verzekering voor de Algemene Ouderdomswet (AOW) en de Algemene nabestaandenwet (ANW). Op 23 juli 2009 heeft de Svb appellant laten weten dat hij aan deze verzekering kan deelnemen, dat de ingangsdatum van de verzekering 7 februari 2009 is en dat de maximale duur van deelname tien jaar is.
1.2.
Appellant is op 17 augustus 2011 weer naar Nederland gekomen, de vrijwillige verzekering AOW/ANW is daarop door de Svb stopgezet. Nadat appellant begin juni 2012 opnieuw naar Marokko was verhuisd, heeft de Svb appellant laten weten dat de vrijwillige verzekering ingaat op 2 juni 2012.
1.3.
Met een besluit van 5 maart 2019 heeft de Svb appellant gemeld dat op 21 november 2019 de vrijwillige verzekering AOW/ANW eindigt. Hij was vrijwillig verzekerd vanaf 7 februari 2009, met een onderbreking wegens verplichte verzekering van 18 augustus 2011 tot 2 juni 2012. De termijn van tien jaar eindigde dus op 21 november 2019. Het bezwaar hiertegen is, met een beslissing van 29 mei 2019 (bestreden besluit), ongegrond verklaard.
2. In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard. Volgens de rechtbank heeft de Svb de begin- en de einddatum van de vrijwillige verzekering AOW/ANW op een juiste wijze vastgesteld, gezien de van toepassing zijnde wetgeving.
3. In hoger beroep stelt appellant, net als hij in bezwaar en beroep heeft gedaan, dat hij recht heeft op een langere periode van vrijwillige verzekering, omdat hij ouder is dan 50 jaar, buiten Nederland woont en een WAO-uitkering ontvangt.
4. De Raad kan zich geheel verenigen met de overwegingen van de rechtbank in de aangevallen uitspraak en maakt deze tot de zijne. De rechtbank heeft de wetgeving over dit onderwerp juist uiteengezet en beoordeeld. Gezien het bepaalde in artikel 63a van de ANW, artikel 35, eerste lid van de AOW, artikel 63, derde lid, onder e van de ANW en artikel 35, derde lid, onder e, van de AOW is in dit geval voor het voortduren van de vrijwillige verzekering niet van doorslaggevende betekenis dat appellant met een arbeidsongeschiktheidsuitkering buiten Nederland woont. Ten tijde van het einde van de verplichte verzekering in 2009 had appellant de leeftijd van 50 jaar nog niet bereikt en vanaf zijn terugkeer in Nederland in 2011 is hij niet ten minste één jaar verplicht verzekerd geweest. De aangevallen uitspraak zal dan ook bevestigd worden.
5. Voor een veroordeling tot vergoeding van proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T.L de Vries, in tegenwoordigheid van D. Al-Zubaidi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 december 2021.
(getekend) T.L. de Vries
(getekend) D. Al-Zubaidi