ECLI:NL:CRVB:2021:3162

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 december 2021
Publicatiedatum
14 december 2021
Zaaknummer
20/3363 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens niet tijdig betalen griffierecht

Op 14 december 2021 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak met nummer 20/3363 PW. Het hoger beroep van appellant is niet-ontvankelijk verklaard omdat het griffierecht niet binnen de gestelde termijn was betaald. Appellant had eerder een beroep op betalingsonmacht gedaan, maar de Raad oordeelde dat appellant niet tijdig had voldaan aan verzoeken om informatie en documenten die noodzakelijk waren voor de beoordeling van zijn betalingsonmacht. De Raad had appellant herhaaldelijk gewezen op de verplichting om het griffierecht te betalen en de gevolgen van het niet tijdig betalen. Ondanks meerdere pogingen om appellant te bereiken, waaronder aangetekende brieven, heeft appellant de benodigde informatie niet tijdig aangeleverd. De Raad concludeerde dat er geen reden was om aan te nemen dat appellant niet in verzuim was geweest. De uitspraak is gedaan door E.C.R. Schut, in tegenwoordigheid van K.R. van Renswoude als griffier, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

Datum uitspraak: 14 december 2021
20/3363 PW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:54 en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
10 september 2020, 19/1081 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heeze en Leende

PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld.

OVERWEGINGEN

In artikel 8:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat van de indiener van het beroepschrift een griffierecht wordt geheven. Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
Bij brief van 11 december 2020 is appellant erop gewezen dat een griffierecht van € 131,- is verschuldigd, en is medegedeeld dat dit bedrag uiterlijk 28 dagen na de dag van verzending van de brief op de in die brief genoemde bankrekening moet zijn bijgeschreven.
Bij brief van 20 december 2020 heeft appellant een beroep op betalingsonmacht gedaan.
Bij brief van 29 december 2020 is appellant gewezen op de criteria die gelden voor het aannemen van ‘betalingsonmacht’. Appellant is een termijn van twee weken gegeven om door middel van het invullen en retourneren van het bij de brief gevoegde formulier te reageren op voornoemde brief. Daarbij is appellant erop gewezen dat het beroep op betalingsonmacht wordt afgewezen als het formulier niet op tijd is teruggestuurd, niet compleet is ingevuld en/of gegevens ontbreken en dat er geen gelegenheid is tot aanvulling van het formulier of de gegevens.
Appellant heeft dit formulier ingevuld en ondertekend ingezonden. De Raad heeft het op
6 januari 2021 ontvangen.
Bij brief van 12 januari 2021 heeft de Raad een inkomensverklaring met betrekking tot appellant opgevraagd bij de Raad voor Rechtsbijstand.
Op 21 januari 2021 heeft de Raad de inkomensverklaring van de Raad voor Rechtsbijstand ontvangen.
Bij brief van 22 januari 2021 is aan appellant een termijn van twee weken gegeven om door middel van het invullen en retourneren van de bij de brief gevoegde verklaring te reageren, nu de gegevens in de inkomensverklaring niet actueel zijn.
Op 1 februari 2021 is de brief van de Raad van 22 januari 2021 retour ontvangen. Bij brief van 12 februari 2021 heeft de Raad appellant verzocht het formulier ingevuld binnen twee weken terug te zenden.
Op 19 februari 2021 is de brief van 12 februari 2021 bij de Raad retour ontvangen. Blijkens de aantekening op de enveloppe heeft appellant de brief zelf naar de Raad geretourneerd.
Bij brief van 2 maart 2021 heeft de Raad het beroep van appellant op betalingsonmacht afgewezen op de grond dat appellant om informatie is verzocht maar hij niet (op tijd) aan dat verzoek heeft voldaan. Daarbij is appellant meegedeeld dat hij een herinnering griffierecht zal krijgen en is hem verzocht het griffierecht binnen de in de herinnering gestelde termijn te betalen. Voorts is erop gewezen dat overschrijding van die termijn kan leiden tot een niet-ontvankelijkverklaring van het hoger beroep.
Bij aangetekende brief van 4 maart 2021 is appellant nogmaals gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht en is medegedeeld dat het verschuldigde bedrag binnen vier weken na de datum van deze brief op de in die brief genoemde bankrekening dient te zijn bijgeschreven dan wel contant moet zijn betaald op het bezoekadres van de Raad. Daarbij is erop gewezen dat als het griffierecht niet tijdig wordt betaald, appellant er rekening mee moet houden dat het (hoger) beroep niet inhoudelijk behandeld zal worden.
Op 11 maart 2021 is de brief van de Raad van 2 maart 2021 retour ontvangen. Blijkens de aantekening op de enveloppe heeft appellant de brief zelf naar de Raad geretourneerd.
Op 16 maart 2021 is de aangetekende brief van de Raad van 4 maart 2021 bij het Landelijk Dienstencentrum Rechtspraak retour ontvangen onder vermelding van “geweigerd: retour afzender”.
Bij brief van 30 maart 2021 heeft de Raad de eerder aan appellant verzonden brieven per gewone post opnieuw aan appellant verzonden. Daarbij is vermeld dat met deze nieuwe toezending geen nieuwe termijn gaat lopen.
Op 6 april 2021 is de brief van de Raad van 30 maart 2021 retour ontvangen. Blijkens de aantekening op de enveloppe heeft appellant wederom de brief zelf naar de Raad geretourneerd.
Het griffierecht is niet binnen de termijn betaald.
Op grond van de beschikbare gegevens kan redelijkerwijs niet worden geoordeeld dat appellant niet in verzuim is geweest. Het hoger beroep is kennelijk niet-ontvankelijk, zodat zonder verder onderzoek kan worden beslist.
Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door E.C.R. Schut, in tegenwoordigheid van K.R. van Renswoude als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 december 2021.
(getekend) E.C.R. Schut
(getekend) K.R. van Renswoude
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan binnen zes weken na de verzending van het afschrift van deze uitspraak schriftelijk verzet doen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA UTRECHT. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld te worden gehoord.