ECLI:NL:CRVB:2021:3156
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Proceskostenveroordeling na intrekking hoger beroep tegen de Sociale verzekeringsbank
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 december 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb). Het hoger beroep was ingesteld door mr. M.H.J. van Geffen, advocaat van appellant, na een herziene beslissing op bezwaar van de Svb op 27 mei 2021. Appellant heeft op 14 september 2021 het hoger beroep ingetrokken en verzocht om een proceskostenveroordeling van de Svb. De Svb heeft geen verweerschrift ingediend en het onderzoek ter zitting is achterwege gelaten, conform artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De Centrale Raad van Beroep overweegt dat, op basis van artikel 8:75a van de Awb, het bestuursorgaan kan worden veroordeeld in de kosten indien het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen. Aangezien de Svb met de herziene beslissing op bezwaar volledig aan de bezwaren van appellant is tegemoetgekomen, is het hoger beroep ingetrokken. De Raad heeft de Svb veroordeeld in de kosten die appellant in verband met de behandeling van het hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De proceskosten zijn begroot op € 748,- voor verleende rechtsbijstand. Appellant kan zich voor vergoeding van het betaalde griffierecht in hoger beroep rechtstreeks tot de Svb wenden.
De uitspraak is gedaan door E.C.R. Schut, in tegenwoordigheid van K.R. van Renswoude als griffier, en is openbaar uitgesproken op 14 december 2021.