ECLI:NL:CRVB:2021:3081

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 december 2021
Publicatiedatum
9 december 2021
Zaaknummer
21/639 WMO15
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens niet tijdig betalen griffierecht

Op 9 december 2021 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak met nummer 21/639 WMO15. Het hoger beroep van appellant is niet-ontvankelijk verklaard omdat het volledige griffierecht niet binnen de gestelde termijn is betaald. Appellant had eerder een beroep op betalingsonmacht gedaan, maar voldeed niet aan de criteria die daarvoor gelden. De Raad heeft appellant herhaaldelijk gewezen op de verplichting om het griffierecht tijdig te betalen en de gevolgen van het niet voldoen aan deze verplichting. Ondanks meerdere herinneringen en aanmaningen heeft appellant slechts gedeeltelijke betalingen gedaan, waardoor het hoger beroep niet inhoudelijk kon worden behandeld. De Raad heeft geconcludeerd dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling, en de uitspraak is openbaar gedaan.

Uitspraak

Datum uitspraak: 9 december 2021
21/639 WMO15
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:54 en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van
8 februari 2021, 19/2122 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Roermond

PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld.

OVERWEGINGEN

In artikel 8:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat van de indiener van het beroepschrift een griffierecht wordt geheven. Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
In het hogerberoepschrift van 16 februari 2021 heeft appellant een beroep op betalingsonmacht gedaan.
Bij brief van 22 februari 2021 is appellant gewezen op de criteria die gelden voor het aannemen van ‘betalingsonmacht’. Appellant is een termijn van twee weken gegeven om door middel van het invullen en retourneren van het bij de brief gevoegde formulier te reageren op voornoemde brief. Daarbij is appellant erop gewezen dat het beroep op betalingsonmacht wordt afgewezen als het formulier niet op tijd is teruggestuurd, niet compleet is ingevuld en/of gegevens ontbreken en dat er geen gelegenheid is tot aanvulling van het formulier of de gegevens.
Appellant heeft dit formulier ingevuld en ingezonden. Daarbij heeft appellant een uitkeringsspecificatie meegestuurd. De Raad heeft de gegevens op 28 februari 2021 ontvangen.
Bij brief van 29 maart 2021 heeft de Raad appellant meegedeeld dat hij niet aan de criteria voor betalingsonmacht voldoet en dat zijn beroep op betalingsonmacht wordt afgewezen. Daarbij is appellant meegedeeld dat hij een nieuwe herinnering griffierecht zal krijgen en is hem verzocht het griffierecht binnen de in de herinnering gestelde termijn te betalen. Voorts is erop gewezen dat overschrijding van die termijn kan leiden tot een niet-ontvankelijkverklaring van het hoger beroep.
Bij brief van 31 maart 2021 is appellant erop gewezen dat een griffierecht van € 134,- is verschuldigd, en is medegedeeld dat dit bedrag uiterlijk 28 dagen na de dag van verzending van de brief op de in die brief genoemde bankrekening moet zijn bijgeschreven.
Op 28 april 2021 heeft de Raad een bedrag van € 1,- ontvangen.
Bij aangetekende brief van 1 mei 2021 is appellant nogmaals gewezen op de verschuldigdheid van het resterende griffierecht van € 133,- en is medegedeeld dat het verschuldigde bedrag binnen vier weken na de datum van deze brief op de in die brief genoemde bankrekening dient te zijn bijgeschreven dan wel contant moet zijn betaald op het bezoekadres van de Raad. Daarbij is erop gewezen dat als het griffierecht niet tijdig wordt betaald, appellant er rekening mee moet houden dat het (hoger) beroep niet inhoudelijk behandeld zal worden.
Bij brief van 18 mei 2021 is appellant nogmaals gewezen op de verschuldigdheid van het resterende griffierecht van € 133,- en is medegedeeld dat het verschuldigde bedrag binnen vier weken na de datum van deze brief dient te worden voldaan. Voorts is erop gewezen dat overschrijding van die termijn kan leiden tot een niet-ontvankelijkverklaring van het hoger beroep.
Op 28 mei 2021 heeft de Raad een bedrag van € 1,50 ontvangen.
Bij aangetekende brief van 24 augustus 2021 is appellant nogmaals gewezen op de verschuldigdheid van het resterende griffierecht van € 131,50 en is medegedeeld dat het verschuldigde bedrag binnen vier weken na de datum van deze brief dient te worden voldaan. Voorts is erop gewezen dat overschrijding van die termijn kan leiden tot een niet-ontvankelijkverklaring van het hoger beroep.
Op 20 september 2021 heeft de Raad een bedrag van € 1,50 ontvangen.
Het volledige griffierecht is niet binnen de termijn betaald.
Op grond van de beschikbare gegevens kan redelijkerwijs niet worden geoordeeld dat appellant niet in verzuim is geweest. Het hoger beroep is kennelijk niet-ontvankelijk, zodat zonder verder onderzoek kan worden beslist.
Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door E.C.R. Schut, in tegenwoordigheid van K.R. van Renswoude als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 december 2021.
(getekend) E.C.R. Schut
(getekend) K.R. van Renswoude
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan binnen zes weken na de verzending van het afschrift van deze uitspraak schriftelijk verzet doen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA UTRECHT. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld te worden gehoord.