ECLI:NL:CRVB:2021:3080

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 december 2021
Publicatiedatum
9 december 2021
Zaaknummer
21/638 WMO15
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens niet tijdig betalen griffierecht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 december 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Roermond. Het hoger beroep was ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg van 8 februari 2021. De Centrale Raad heeft vastgesteld dat appellant niet tijdig het volledige griffierecht heeft betaald, wat heeft geleid tot de niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep.

Appellant had in zijn hogerberoepschrift van 12 februari 2021 een beroep op betalingsonmacht gedaan. De Raad heeft appellant daarop gewezen op de criteria voor betalingsonmacht en hem de gelegenheid gegeven om hierop te reageren. Ondanks het indienen van een formulier en een uitkeringsspecificatie, heeft de Raad in een brief van 29 maart 2021 meegedeeld dat appellant niet voldeed aan de criteria voor betalingsonmacht. Appellant is herhaaldelijk gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht en de termijnen waarbinnen dit betaald diende te worden.

Uiteindelijk heeft appellant slechts gedeeltelijke betalingen gedaan, en het volledige griffierecht is niet binnen de gestelde termijn voldaan. De Raad heeft geconcludeerd dat er geen reden is om aan te nemen dat appellant niet in verzuim is geweest. Daarom is het hoger beroep kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, zonder verder onderzoek. De uitspraak is gedaan door E.C.R. Schut, met K.R. van Renswoude als griffier, en is openbaar uitgesproken op 9 december 2021.

Uitspraak

Datum uitspraak: 9 december 2021
21/638 WMO15, 21/650 WMO15
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:54 en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van
8 februari 2021, 19/1283 en 19/1920 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Roermond

PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld.

OVERWEGINGEN

In artikel 8:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat van de indiener van het beroepschrift een griffierecht wordt geheven. Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
In zijn hogerberoepschrift van 12 februari 2021 heeft appellant een beroep op betalingsonmacht gedaan.
Bij brief van 22 februari 2021 is appellant gewezen op de criteria die gelden voor het aannemen van ‘betalingsonmacht’. Appellant is een termijn van twee weken gegeven om door middel van het invullen en retourneren van het bij de brief gevoegde formulier te reageren op voornoemde brief. Daarbij is appellant erop gewezen dat het beroep op betalingsonmacht wordt afgewezen als het formulier niet op tijd is teruggestuurd, niet compleet is ingevuld en/of gegevens ontbreken en dat er geen gelegenheid is tot aanvulling van het formulier of de gegevens.
Appellant heeft dit formulier ingevuld en ingezonden. Daarbij heeft appellant een uitkeringsspecificatie meegestuurd. De Raad heeft de gegevens op 28 februari 2021 ontvangen.
Bij brief van 29 maart 2021 heeft de Raad appellant meegedeeld dat hij niet aan de criteria voor betalingsonmacht voldoet en dat zijn beroep op betalingsonmacht wordt afgewezen. Daarbij is appellant meegedeeld dat hij een nieuwe herinnering griffierecht zal krijgen en is hem verzocht het griffierecht binnen de in de herinnering gestelde termijn te betalen. Voorts is erop gewezen dat overschrijding van die termijn kan leiden tot een niet-ontvankelijkverklaring van het hoger beroep.
Bij brief van 31 maart 2021 is appellant erop gewezen dat een griffierecht van € 134,- is verschuldigd, en is medegedeeld dat dit bedrag uiterlijk 28 dagen na de dag van verzending van de brief op de in die brief genoemde bankrekening moet zijn bijgeschreven.
Op 28 april 2021 heeft de Raad een bedrag van € 1,- ontvangen.
Bij aangetekende brief van 1 mei 2021 is appellant nogmaals gewezen op de verschuldigdheid van het resterende griffierecht van € 133,- en is medegedeeld dat het verschuldigde bedrag binnen vier weken na de datum van deze brief op de in die brief genoemde bankrekening dient te zijn bijgeschreven dan wel contant moet zijn betaald op het bezoekadres van de Raad. Daarbij is erop gewezen dat als het griffierecht niet tijdig wordt betaald, appellant er rekening mee moet houden dat het (hoger) beroep niet inhoudelijk behandeld zal worden.
Bij brief van 18 mei 2021 is appellant nogmaals gewezen op de verschuldigdheid van het resterende griffierecht van € 133,- en is medegedeeld dat het verschuldigde bedrag binnen vier weken na de datum van deze brief dient te worden voldaan. Voorts is erop gewezen dat overschrijding van die termijn kan leiden tot een niet-ontvankelijkverklaring van het hoger beroep.
Op 28 mei 2021 heeft de Raad een bedrag van € 1,50 ontvangen.
Bij aangetekende brief van 24 augustus 2021 is appellant nogmaals gewezen op de verschuldigdheid van het resterende griffierecht van € 131,50 en is medegedeeld dat het verschuldigde bedrag binnen vier weken na de datum van deze brief dient te worden voldaan. Voorts is erop gewezen dat overschrijding van die termijn kan leiden tot een niet-ontvankelijkverklaring van het hoger beroep.
Op 20 september 2021 heeft de Raad een bedrag van € 1,50 ontvangen.
Het volledige griffierecht is niet binnen de termijn betaald.
Op grond van de beschikbare gegevens kan redelijkerwijs niet worden geoordeeld dat appellant niet in verzuim is geweest. Het hoger beroep is kennelijk niet-ontvankelijk, zodat zonder verder onderzoek kan worden beslist.
Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door E.C.R. Schut, in tegenwoordigheid van K.R. van Renswoude als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 december 2021.
(getekend) E.C.R. Schut
(getekend) K.R. van Renswoude
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan binnen zes weken na de verzending van het afschrift van deze uitspraak schriftelijk verzet doen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA UTRECHT. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld te worden gehoord.