ECLI:NL:CRVB:2021:3067
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking hoger beroep en proceskostenveroordeling in bestuursrechtelijke zaak
In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 12 maart 2020. Het hoger beroep werd echter ingetrokken door appellant op 30 december 2020. Namens de betrokkene, die in deze procedure betrokken was, heeft advocaat mr. J.L.A.M. van Os verzocht om appellant te veroordelen in de proceskosten die zijn gemaakt in verband met de behandeling van het hoger beroep. Appellant heeft geen verweerschrift ingediend, en het onderzoek ter zitting is achterwege gelaten op basis van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Centrale Raad van Beroep heeft vervolgens de zaak gesloten en zich gebogen over de proceskostenveroordeling.
De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn overwegingen artikel 8:118, eerste lid, van de Awb in aanmerking genomen, dat bepaalt dat bij intrekking van het hoger beroep door het bestuursorgaan, het bestuursorgaan op verzoek van een partij kan worden veroordeeld in de proceskosten. De Raad heeft geoordeeld dat appellant veroordeeld moet worden in de kosten die de betrokkene redelijkerwijs heeft moeten maken in het kader van het hoger beroep. De kosten zijn begroot op € 748,- voor verleende rechtsbijstand, conform het Besluit proceskosten bestuursrecht.
De uitspraak is gedaan door rechter E.C.R. Schut, in aanwezigheid van griffier K.R. van Renswoude, en is openbaar uitgesproken op 7 december 2021.