ECLI:NL:CRVB:2021:3043
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Toekenning van gehuwdenpensioen en de beoordeling van gezamenlijke huishouding
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 november 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft de toekenning van een ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) aan appellant, die in een gezamenlijke huishouding zou leven met een andere persoon, aangeduid als X. De Sociale Verzekeringsbank (Svb) had vastgesteld dat appellant en X een gezamenlijke huishouding voerden, wat leidde tot de toekenning van het pensioen naar de norm voor gehuwden. Appellant betwistte deze conclusie en stelde dat hij slechts kostganger was bij X en dat er geen sprake was van een gezamenlijke huishouding.
De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen. Het hof concludeerde dat er in de te beoordelen periode sprake was van wederzijdse zorg tussen appellant en X, die verder ging dan wat gebruikelijk is in een zakelijke huur- of kostgangersrelatie. De Raad oordeelde dat de zorg voor elkaar niet van dezelfde intensiteit hoeft te zijn en dat de stelling van appellant dat hij slechts sporadisch klussen deed voor X niet voldoende was om te concluderen dat er geen gezamenlijke huishouding was.
De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, die het beroep van appellant tegen het besluit van de Svb ongegrond had verklaard. De beslissing van de Centrale Raad van Beroep werd openbaar uitgesproken, en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.