ECLI:NL:CRVB:2021:3043

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 november 2021
Publicatiedatum
6 december 2021
Zaaknummer
20/2601 AOW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van gehuwdenpensioen en de beoordeling van gezamenlijke huishouding

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 november 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft de toekenning van een ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) aan appellant, die in een gezamenlijke huishouding zou leven met een andere persoon, aangeduid als X. De Sociale Verzekeringsbank (Svb) had vastgesteld dat appellant en X een gezamenlijke huishouding voerden, wat leidde tot de toekenning van het pensioen naar de norm voor gehuwden. Appellant betwistte deze conclusie en stelde dat hij slechts kostganger was bij X en dat er geen sprake was van een gezamenlijke huishouding.

De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen. Het hof concludeerde dat er in de te beoordelen periode sprake was van wederzijdse zorg tussen appellant en X, die verder ging dan wat gebruikelijk is in een zakelijke huur- of kostgangersrelatie. De Raad oordeelde dat de zorg voor elkaar niet van dezelfde intensiteit hoeft te zijn en dat de stelling van appellant dat hij slechts sporadisch klussen deed voor X niet voldoende was om te concluderen dat er geen gezamenlijke huishouding was.

De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, die het beroep van appellant tegen het besluit van de Svb ongegrond had verklaard. De beslissing van de Centrale Raad van Beroep werd openbaar uitgesproken, en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

20.2601 AOW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 18 juni 2020, 19/6250 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] in Duitsland (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak: 16 november 2021
Zitting hebben: M. Hillen, lid van de enkelvoudige kamer
Griffier: B. van Dijk
Voor appellant heeft mr. L.A.M. van der Geld, advocaat, door middel van videobellen deelgenomen aan de zitting. De Svb heeft zich eveneens door middel van videobellen laten vertegenwoordigen door A. Marijnissen.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
1. Bij besluit van 21 augustus 2019, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 13 november 2019 (bestreden besluit), heeft de Svb appellant met ingang van 27 juni 2019 een ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) toegekend naar de norm voor een gehuwde pensioengerechtigde. Aan de besluitvorming heeft de Svb ten grondslag gelegd dat naar aanleiding van het onderzoek is vastgesteld dat appellant een gezamenlijke huishouding voert met X. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
2. Niet in geschil is dat appellant en X ten tijde van belang hun hoofdverblijf hadden in dezelfde woning. Appellant heeft aangevoerd dat hij kostganger is bij X en dat geen sprake is van een gezamenlijke huishouding.
3. Uit de gedingstukken blijkt dat appellant heeft verklaard dat hij in de periode in geding geen kostgeld heeft betaald. X betaalt de huur en overige (woon)kosten. Verder heeft appellant verklaard dat, als hij op visite gaat naar zijn zoon, X af en toe mee gaat en dat ze dan met haar auto gaan. Als het nodig is zorgen zij voor elkaar. Verder verzorgt appellant de volkstuin van X, doet hij klusjes in de woning en mag hij gebruik maken van telefoon en wifi. Hij doet zijn eigen boodschappen, maar neemt ook wel eens wat voor X mee. Andersom neemt X koffie en vloei voor hem mee. Als X hem vraagt een klusje te doen, dan doet hij dat.
4. Uit het voorgaande volgt dat in de te beoordelen periode sprake is van wederzijdse zorg die verder ging dan passend is bij een door zakelijke verhoudingen beheerste huur- dan wel kostgangersrelatie en dat van twee gescheiden huishoudens geen sprake was. De stelling van appellant dat hij slechts zo nu en dan in de tuin werkte en klussen deed voor X, maakt niet dat geen sprake is van wederzijdse zorg. De zorg voor elkaar hoeft niet van dezelfde intensiteit te zijn. Het college heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat sprake is van een gezamenlijke huishouding.
5. Het hoger beroep niet slaagt niet, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een beoordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) B. van Dijk (getekend) M. Hillen
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen inzake het begrip gezamenlijke huishouding.