In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 november 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De zaak betreft een aanvraag om bijstand van appellante, die op 9 mei 2018 was ingediend. Het college van burgemeester en wethouders van Rijswijk had de aanvraag buiten behandeling gelaten, wat appellante niet kon begrijpen. De Raad oordeelt dat de onduidelijkheid over de feitelijke gang van zaken en de onvolledige rapportage van het college wijzen op een onzorgvuldige voorbereiding van de besluitvorming. Dit kan niet voor rekening van appellante komen. De Raad concludeert dat het hoger beroep slaagt, hoewel niet zeker is of appellante recht op bijstand had. Door het tijdsverloop is nader onderzoek naar het recht op bijstand niet meer goed mogelijk. De Raad besluit zelf in de zaak te voorzien en bepaalt dat het college aan appellante bijstand dient toe te kennen met ingang van 9 mei 2018 tot 1 augustus 2018. Tevens wordt het college veroordeeld in de proceskosten van appellante, begroot op € 2.244,- voor verleende rechtsbijstand.