ECLI:NL:CRVB:2021:3042

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 november 2021
Publicatiedatum
6 december 2021
Zaaknummer
19/2356 PW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • mr. J.N.A. Bootsma
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aanvraag om bijstand en onzorgvuldige besluitvorming

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 november 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De zaak betreft een aanvraag om bijstand van appellante, die op 9 mei 2018 was ingediend. Het college van burgemeester en wethouders van Rijswijk had de aanvraag buiten behandeling gelaten, wat appellante niet kon begrijpen. De Raad oordeelt dat de onduidelijkheid over de feitelijke gang van zaken en de onvolledige rapportage van het college wijzen op een onzorgvuldige voorbereiding van de besluitvorming. Dit kan niet voor rekening van appellante komen. De Raad concludeert dat het hoger beroep slaagt, hoewel niet zeker is of appellante recht op bijstand had. Door het tijdsverloop is nader onderzoek naar het recht op bijstand niet meer goed mogelijk. De Raad besluit zelf in de zaak te voorzien en bepaalt dat het college aan appellante bijstand dient toe te kennen met ingang van 9 mei 2018 tot 1 augustus 2018. Tevens wordt het college veroordeeld in de proceskosten van appellante, begroot op € 2.244,- voor verleende rechtsbijstand.

Uitspraak

19.2356 PW-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 12 april 2019, 18/5635 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Rijswijk (college)
Datum uitspraak: 23 november 2021
Zitting heeft: mr. J.N.A. Bootsma
Griffier: Y. Fatni
Appellante en haar advocaat mr. M.K. Bhadai hebben via videobellen aan de zitting deelgenomen. Het college heeft zich via videobellen laten vertegenwoordigen door
mr. E. Lochtman.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 16 juli 2018;
  • herroept het besluit van 15 juni 2018, waarin de aanvraag van appellante van 9 mei 2018 buiten behandeling is gesteld;
  • bepaalt dat het college aan appellante met ingang van 9 mei 2018 tot 1 augustus 2018, zijnde de datum met ingang waarvan appellante opnieuw bijstand heeft aangevraagd, bijstand verleent naar de voor haar van toepassing zijnde norm en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit van 16 juli 2018;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 2.244,- (1 punt in beroep en 2 in hoger beroep).
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
Voor de behandeling van haar aanvraag om bijstand van 9 mei 2018 heeft het college appellante in een brief van 31 mei 2018 gevraagd om voor 12 juni 2018 gegevens over te leggen. Door onvolledige rapportage is onduidelijk wanneer appellante de gevraagde gegevens heeft ingeleverd, welk deel daarvan onleesbaar was en of en, zo ja, welke stukken nog ontbraken. Zeker is dat er telefonisch contact is geweest tussen appellante en de consulente, maar door onvolledige rapportage is het onduidelijk wanneer dat was, of er één of twee keer is gebeld en wat er is besproken. Het college heeft in antwoord op vragen van de Raad verklaard dat de termijn voor het overleggen van gegevens is verlengd en wel tot 12 juni 2018. Of de termijn tot 12 juni 2018 was verlengd kan niet worden vastgesteld. Wel is zeker dát de termijn voor het indienen van stukken is verlengd.
Gelet op de lezing van de consulent zoals die in het bestreden besluit staat en de inhoud van het bezwaarschrift, is het niet onaannemelijk dat appellante heeft kunnen begrijpen dat zij nog een brief zou krijgen over welke gegevens zij nog zou moeten naleveren. De onduidelijkheid over de precieze feitelijke gang van zaken geeft blijk van een onzorgvuldige voorbereiding van de besluitvorming die, anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, niet kan komen voor rekening en risico van appellante.
Het hoger beroep slaagt. Niet zeker is of appellante recht op bijstand had, maar door tijdsverloop is nader onderzoek naar het recht op bijstand niet meer goed mogelijk. Gelet op het voorgaande ziet de Raad aanleiding om zelf in de zaak te voorzien door te bepalen dat het college aan appellante bijstand dient toe te kennen met ingang van 9 mei 2018 tot 1 augustus 2018, de datum met ingang waarvan zij bij haar aanvraag van 4 september 2018 opnieuw bijstand had aangevraagd.
Aanleiding bestaat het college te veroordelen in de proceskosten van appellante. Deze kosten worden begroot op € 2.244,- voor verleende rechtsbijstand.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) Y. Fatni (getekend) mr. J.N.A. Bootsma