ECLI:NL:CRVB:2021:300
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van bijzondere bijstand in de vorm van geldlening en de voorwaarden voor verstrekking om niet
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 februari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant, die sinds 16 juli 2018 bijstand ontvangt op grond van de Participatiewet, had bijzondere bijstand aangevraagd voor inrichtingskosten. Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam verleende deze bijstand in de vorm van een geldlening, wat de appellant betwistte. Hij stelde dat hij niet in staat was om de lening binnen een redelijke termijn terug te betalen en dat dit hem in een ongunstige financiële positie zou brengen.
De rechtbank had eerder geoordeeld dat het college de bijzondere bijstand terecht in de vorm van een geldlening had verstrekt, omdat de appellant niet voldeed aan de voorwaarden voor verstrekking om niet, zoals opgenomen in de Beleidsregels bijzondere bijstand Rotterdam 2019. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van een wettelijk schuldhulpverleningstraject dat in gevaar kwam door de lening, en dat de appellant geen onredelijke gevolgen ondervond van de lening.
In hoger beroep herhaalde de appellant zijn argumenten, maar de Raad oordeelde dat de gronden van de appellant in essentie een herhaling waren van wat eerder in beroep was aangevoerd. De Raad bevestigde het oordeel van de rechtbank en stelde vast dat het college terecht geen toepassing had gegeven aan de voorwaarden voor verstrekking om niet, omdat het schulddienstverleningstraject door de Kredietbank Rotterdam niet in gevaar was gebracht. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.