ECLI:NL:CRVB:2021:2940

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 november 2021
Publicatiedatum
25 november 2021
Zaaknummer
19/4837 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op andere gronden bij het Kadaster na terugkerend patroon van verstoring van de arbeidsrelatie

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 november 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de besluiten van de Raad van bestuur van het Kadaster, waarbij appellant, werkzaam in de functie van [functie 1], ontslag is verleend op andere gronden. De Raad oordeelt dat de verstoring van de arbeidsrelatie niet beperkt was tot enkele personen, maar dat er sprake was van een terugkerend patroon van gedrag van appellant, die niet in staat bleek zijn houding aan te passen. Appellant had eerder al waarschuwingen ontvangen en er waren pogingen gedaan om tot een minnelijke regeling te komen, waaronder een outplacementtraject. De Raad bevestigt dat er geen overwegend aandeel van de Raad van bestuur in de ontstane impasse is, en dat de besluiten van de Raad van bestuur om appellant tijdelijk tewerk te stellen en hem vervolgens ontslag te verlenen, rechtmatig waren. De uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, die de eerdere besluiten ongegrond verklaarde, wordt bevestigd. De Raad concludeert dat de hoger beroepen van appellant niet slagen en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

19.4837 AW, 19/4838 AW

Datum uitspraak: 25 november 2021
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraken van de rechtbank Noord-Nederland van 17 oktober 2019, 18/2534 en 19/1519 (aangevallen uitspraken)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Kadaster (raad van bestuur)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R.H. Bossen, advocaat, hoger beroepen ingesteld.
De raad van bestuur heeft verweerschriften ingediend.
Appellant heeft zijn gronden van hoger beroep aangevuld. De raad van bestuur heeft daarop gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 oktober 2021. De zaken zijn ter zitting gevoegd behandeld. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Bossen. De raad van bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S. van Steenwijk, G. Middel en G. Kamping.

OVERWEGINGEN

1.1.
Met ingang van 1 januari 2020 is de Ambtenarenwet gewijzigd en Ambtenarenwet 2017 (AW 2017) gaan heten. Op grond van artikel 16, tweede lid, van de AW 2017 blijft op besluiten of handelingen die vóór 1 januari 2020 bekend zijn gemaakt, het toen geldende recht van toepassing wat betreft de mogelijkheid om bezwaar te maken of beroep in te stellen en wat betreft de behandeling van dat bezwaar of beroep.
1.2.
Appellant was werkzaam bij het Kadaster, laatstelijk in de functie van [functie 1] , afdeling [afdeling] , sector [sector] ( [sector] ) met als standplaats [standplaats] , voor 36 uur in de week.
1.3.
Nadat in februari 2013 en november 2013 met appellant zogenoemde Terugkijken, Afspraken maken, Ontwikkelen (TAO)-gesprekken zijn gevoerd, waarin jegens appellant kritiek is geuit ten aanzien van zijn functioneren, is appellant in november 2013 opgedragen tijdelijk andere werkzaamheden te gaan verrichten in het zogenoemde scanproject.
1.4.
Op 29 april 2015 heeft de direct leidinggevende bij het scanproject met appellant een gesprek gevoerd over appellants gedrag en motivatie, zijn aanwezigheid en zijn productie. Naar aanleiding van een op 25 juni 2015 met appellant gevoerd gesprek, heeft de leidinggevende van appellant besloten dat appellant niet meer terugkomt in het scanproject. Vervolgens is appellant voorlopig teruggekeerd naar de sector [sector] , waarna een outplacementtraject via Compact Werkt heeft plaatsgevonden.
1.5.
Nadat partijen hebben getracht tot een minnelijke regeling ter beëindiging van de aanstelling van appellant te komen en appellant te kennen heeft gegeven zijn werkzaamheden te willen hervatten, heeft de raad van bestuur appellant bij besluit van 12 maart 2018 met terugwerkende kracht met ingang van 22 januari 2018 tijdelijk tewerkgesteld in de rol van [functie 2] bij [instantie] , een samenwerkingsverband tussen de Hogeschool [naam school] , de gemeente Zwolle en het Kadaster, met behoud van zijn functie van [functie 1] . De duur van deze tijdelijke tewerkstelling is afhankelijk gesteld van de ontwikkelingen ten aanzien van [instantie] .
1.6.
Na uitval van appellant vanwege een rughernia is appellant met ingang van 16 juli 2018, volgens een met de bedrijfsarts afgestemd opbouwschema, gestart met zijn re-integratie. In het gesprek met zijn leidinggevende op 25 juli 2018 is appellant bij wijze van laatste kans gevraagd een actieve houding aan te nemen ten aanzien van zijn rol van huismeester en een lijst met te verrichten werkzaamheden op te stellen.
1.7.
Bij besluit van 2 juli 2018 (bestreden besluit 1) heeft de raad van bestuur het bezwaar van appellant tegen het besluit van 12 maart 2018 ongegrond verklaard. Hieraan is ten grondslag gelegd dat voor het opdragen van tijdelijke werkzaamheden op grond van artikel 4:5 van de Arbeidsvoorwaarden en Rechtspositie Kadaster (ARK) het niet nodig is een exacte duur te geven. Daarnaast is het geen reële optie om appellant, die reeds sinds november 2013 niet meer werkzaam is in de functie van leveringsspecialist, in deze functie terug te laten keren. Van onaanvaardbaar zweven is geen sprake, nu na het eindigen van de tijdelijke werkzaamheden bij [instantie] met appellant in gesprek zal worden gegaan om samen op zoek te gaan naar andere passende werkzaamheden.
1.8.
Na een voornemen kenbaar te hebben gemaakt, waarop appellant zijn zienswijze heeft gegeven, heeft de raad van bestuur bij besluit van 26 oktober 2018 met ingang van 1 januari 2019 aan appellant ontslag verleend op grond van artikel 2:11 van de ARK. Hieraan is ten grondslag gelegd dat gezien houding en gedrag van appellant sprake is van een in de loop der tijd gegroeide verstoring van de arbeidsverhouding die tot een impasse heeft geleid. Appellants houding en gedrag, zijn gebrek aan structurele inzet, motivatie, initiatief en gebrek aan zelfreflectie en de als gevolg van alle gebeurtenissen ontstane verstoring van de arbeidsverhouding staan er aan in de weg dat de raad van bestuur in dit stadium, nog los van de vraag of daartoe nog reële mogelijkheden beschikbaar zouden zijn, nog een andere functie voor appellant binnen het Kadaster zoekt.
1.9.
Bij besluit van 19 april 2019 (bestreden besluit 2) heeft de raad van bestuur het bezwaar van appellant tegen het besluit van 26 oktober 2018, overeenkomstig het advies van de Bezwaren Advies Commissie Kadaster, ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraken heeft de rechtbank de beroepen tegen bestreden besluiten 1 en 2 ongegrond verklaard.
Ten aanzien van bestreden besluit 1 is overwogen dat uit wat appellant heeft aangevoerd niet de conclusie kan worden getrokken dat de raad van bestuur het besluit tot tijdelijke tewerkstelling bij [instantie] niet heeft kunnen nemen. Daartoe acht de rechtbank van belang dat de raad van bestuur sinds november 2013 heeft geprobeerd binnen en buiten het Kadaster passende werkzaamheden voor appellant te vinden en dat dit mede door toedoen van appellant niet is gelukt. De raad van bestuur heeft genoegzaam uiteengezet waarom een einddatum niet te geven was. Appellant wordt niet gevolgd in zijn stelling dat er op enig moment een situatie van zweven zou ontstaan en dat het uitgangspunt zou moeten zijn dat hij feitelijk in zijn functie van leveringsspecialist terugkeert.
Ten aanzien van bestreden besluit 2 is overwogen dat ten tijde van het ontslag in de tussen partijen bestaande rechtsverhouding een impasse is ontstaan, waarin geen uitzicht meer bestond op herstel van een vruchtbare voortzetting van de samenwerking, en die grondslag bood voor een beëindiging van de dienstbetrekking met toepassing van artikel 2:11 van de ARK. Van een overwegend aandeel van de raad van bestuur in het ontstaan van de impasse is geen sprake, zodat er geen aanleiding bestaat voor het toekennen van een compensatie aan appellant.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraken gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Tijdelijke tewerkstelling
4.1.1.
Artikel 4:5 van de ARK luidt als volgt:
1. Wanneer het Kadasterbelang dit vergt, dan kunt u worden verplicht een andere passende functie te aanvaarden.
2. U kunt worden verplicht bij het Kadaster, een ander zelfstandig bestuursorgaan dan wel een openbare dienst in de zin van artikel 1 AW, tijdelijk andere werkzaamheden te verrichten dan de werkzaamheden die u gewoonlijk verricht. Het moet daarbij wel gaan om werkzaamheden die redelijkerwijs aan u kunnen worden opgedragen.
3. U bent verplicht om in tijden van oorlog, oorlogsgevaar of andere buitengewone omstandigheden andere werkzaamheden te verrichten dan de werkzaamheden die u gewoonlijk verricht. U bent te allen tijde verplicht lessen te volgen en deel te nemen aan oefeningen die hiermee verband houden.
4.1.2.
Appellant heeft betoogd dat de tijdelijke tewerkstelling ten onrechte niet wordt opgevolgd door werkzaamheden elders. Hij had op zijn minst weer moeten kunnen terugvallen op zijn functie van leveringsspecialist. Die functie heeft hij weliswaar formeel behouden, maar in bestreden besluit 1 is tevens opgenomen dat hij na afloop van de tijdelijke werkzaamheden niet meer naar die functie terugkeert.
4.1.3.
Dit betoog slaagt niet. Hiervoor is van betekenis dat appellant in 2013 reeds is overgeplaatst van de functie van leveringsspecialist naar het zogenoemde scanproject. Hiertegen is appellant niet opgekomen. Verder is van belang dat er diverse pogingen zijn gedaan om een oplossing te vinden, toen bleek dat appellant op het scanproject niet op zijn plek was. Uiteindelijk is appellant door middel van bestreden besluit 1 geplaatst op de functie bij [instantie] . Het was op dat moment onduidelijk hoe het samenwerkingsverband van [instantie] met de Hogeschool [naam school] en de gemeente Zwolle zich zou ontwikkelen. In die context acht de Raad het, met de rechtbank, aannemelijk dat er geen einddatum van deze tijdelijke tewerkstelling kon worden gegeven. Bovendien behield appellant formeel zijn functie als leveringsspecialist. Dat in bestreden besluit 1 is bepaald dat hij na afloop van de tijdelijke werkzaamheden niet meer naar die functie kon terugkeren kan de Raad volgen, nu appellant ook zelf te kennen heeft gegeven niet in staat te zijn om de functie van leveringsspecialist volwaardig te vervullen.
Ontslag op andere gronden
4.2.1.
Appellant heeft gesteld dat bestreden besluit 2 onbevoegd is genomen omdat de betreffende functionaris hiertoe geen mandaat had en de raad van bestuur geen mandaatbesluit heeft overgelegd. Hij wordt hierin niet gevolgd. De raad van bestuur heeft gewezen op artikel 7 van de Organisatiewet Kadaster, artikel 2, eerste lid, van het Besluit verlening mandaat en machtiging leden bestuur Kadaster 2014 (Stcrt. 2014, 36525) en artikel 2, tweede lid, aanhef en onder g, van het Besluit verlening mandaat, volmacht en machtiging personele aangelegenheden Kadaster 2018 (Stcrt. 2018, 15780). Deze bepalingen bieden voldoende basis voor de conclusie dat er geen sprake is van een bevoegdheidsgebrek.
4.2.2.
Op grond van artikel 2:11, eerste lid, van de ARK kan indien de ambtenaar voor onbepaalde tijd is aangesteld ontslag worden verleend op andere gronden dan de in artikel 2:10 genoemde gronden.
4.2.3.
Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 28 januari 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:198) kan een ontslaggrond als die van artikel 2:11 van de ARK worden toegepast als een in de loop der tijd ontstane impasse in de weg staat aan vruchtbare verdere samenwerking en voortzetting van het dienstverband redelijkerwijs niet van het bestuursorgaan kan worden verlangd.
4.2.4.
Appellant heeft betoogd dat de raad van bestuur onvoldoende heeft gemotiveerd dat er sprake is van een verstoring in de arbeidsrelatie die tot de impasse heeft geleid. Dit betoogt slaagt niet. De Raad verwijst in de eerste plaats naar wat de rechtbank hiertoe uitgebreid heeft overwogen. De Raad onderschrijft deze overwegingen.
4.2.5.
Het standpunt van appellant dat onvoldoende duidelijk is met wie binnen het Kadaster de arbeidsrelatie verstoord was, wordt niet gevolgd. Hiervoor is van betekenis dat appellant, zoals reeds blijkt uit de voorgaande overwegingen, op verschillende plekken binnen en buiten het Kadaster heeft gewerkt. Hij is daarbij steeds en door verschillende leidinggevenden aangesproken op zijn houding en gedrag. Hieruit maakt de Raad op dat de verstoring zich niet beperkt tot één of enkele personen, maar dat sprake was van een terugkerend patroon, waarbij appellant niet in staat bleek zijn houding en gedrag aan te passen. Verder is van belang dat ook een outplacementtraject is doorlopen, dienstopdrachten zijn gegeven en dat er een voorstel is gedaan voor een minnelijke regeling. Ook is appellant in 2015 gewaarschuwd voor ontslag, bij een ongewijzigde opstelling.
4.2.6.
Door appellant is betoogd dat hij in aanmerking moet worden gebracht voor een ontslagvergoeding op grond van de CRvB-formule met een factor 1 van € 64.996,- bruto vanwege het overwegend aandeel van de raad van bestuur in de verstoring. Dit betoog slaagt niet. De Raad neemt hierbij in aanmerking wat onder 4.2.5 is overwogen. Met de rechtbank wordt dan ook geoordeeld dat er geen sprake is van een overwegend aandeel van de raad van bestuur in de impasse.
Conclusie
4.3.
Uit het voorgaande volgt dat de hoger beroepen niet slagen en de aangevallen uitspraken voor bevestiging in aanmerking komen.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraken.
Deze uitspraak is gedaan door C.H. Bangma als voorzitter en J.T.H. Zimmerman en
M. Wolfrat als leden, in tegenwoordigheid van M. Stumpel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 november 2021.
(getekend) C.H. Bangma
(getekend) M. Stumpel