1.9.Bij besluit van 19 april 2019 (bestreden besluit 2) heeft de raad van bestuur het bezwaar van appellant tegen het besluit van 26 oktober 2018, overeenkomstig het advies van de Bezwaren Advies Commissie Kadaster, ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraken heeft de rechtbank de beroepen tegen bestreden besluiten 1 en 2 ongegrond verklaard.
Ten aanzien van bestreden besluit 1 is overwogen dat uit wat appellant heeft aangevoerd niet de conclusie kan worden getrokken dat de raad van bestuur het besluit tot tijdelijke tewerkstelling bij [instantie] niet heeft kunnen nemen. Daartoe acht de rechtbank van belang dat de raad van bestuur sinds november 2013 heeft geprobeerd binnen en buiten het Kadaster passende werkzaamheden voor appellant te vinden en dat dit mede door toedoen van appellant niet is gelukt. De raad van bestuur heeft genoegzaam uiteengezet waarom een einddatum niet te geven was. Appellant wordt niet gevolgd in zijn stelling dat er op enig moment een situatie van zweven zou ontstaan en dat het uitgangspunt zou moeten zijn dat hij feitelijk in zijn functie van leveringsspecialist terugkeert.
Ten aanzien van bestreden besluit 2 is overwogen dat ten tijde van het ontslag in de tussen partijen bestaande rechtsverhouding een impasse is ontstaan, waarin geen uitzicht meer bestond op herstel van een vruchtbare voortzetting van de samenwerking, en die grondslag bood voor een beëindiging van de dienstbetrekking met toepassing van artikel 2:11 van de ARK. Van een overwegend aandeel van de raad van bestuur in het ontstaan van de impasse is geen sprake, zodat er geen aanleiding bestaat voor het toekennen van een compensatie aan appellant.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraken gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Tijdelijke tewerkstelling
4.1.1.Artikel 4:5 van de ARK luidt als volgt:
1. Wanneer het Kadasterbelang dit vergt, dan kunt u worden verplicht een andere passende functie te aanvaarden.
2. U kunt worden verplicht bij het Kadaster, een ander zelfstandig bestuursorgaan dan wel een openbare dienst in de zin van artikel 1 AW, tijdelijk andere werkzaamheden te verrichten dan de werkzaamheden die u gewoonlijk verricht. Het moet daarbij wel gaan om werkzaamheden die redelijkerwijs aan u kunnen worden opgedragen.
3. U bent verplicht om in tijden van oorlog, oorlogsgevaar of andere buitengewone omstandigheden andere werkzaamheden te verrichten dan de werkzaamheden die u gewoonlijk verricht. U bent te allen tijde verplicht lessen te volgen en deel te nemen aan oefeningen die hiermee verband houden.
4.1.2.Appellant heeft betoogd dat de tijdelijke tewerkstelling ten onrechte niet wordt opgevolgd door werkzaamheden elders. Hij had op zijn minst weer moeten kunnen terugvallen op zijn functie van leveringsspecialist. Die functie heeft hij weliswaar formeel behouden, maar in bestreden besluit 1 is tevens opgenomen dat hij na afloop van de tijdelijke werkzaamheden niet meer naar die functie terugkeert.
4.1.3.Dit betoog slaagt niet. Hiervoor is van betekenis dat appellant in 2013 reeds is overgeplaatst van de functie van leveringsspecialist naar het zogenoemde scanproject. Hiertegen is appellant niet opgekomen. Verder is van belang dat er diverse pogingen zijn gedaan om een oplossing te vinden, toen bleek dat appellant op het scanproject niet op zijn plek was. Uiteindelijk is appellant door middel van bestreden besluit 1 geplaatst op de functie bij [instantie] . Het was op dat moment onduidelijk hoe het samenwerkingsverband van [instantie] met de Hogeschool [naam school] en de gemeente Zwolle zich zou ontwikkelen. In die context acht de Raad het, met de rechtbank, aannemelijk dat er geen einddatum van deze tijdelijke tewerkstelling kon worden gegeven. Bovendien behield appellant formeel zijn functie als leveringsspecialist. Dat in bestreden besluit 1 is bepaald dat hij na afloop van de tijdelijke werkzaamheden niet meer naar die functie kon terugkeren kan de Raad volgen, nu appellant ook zelf te kennen heeft gegeven niet in staat te zijn om de functie van leveringsspecialist volwaardig te vervullen.
Ontslag op andere gronden
4.2.1.Appellant heeft gesteld dat bestreden besluit 2 onbevoegd is genomen omdat de betreffende functionaris hiertoe geen mandaat had en de raad van bestuur geen mandaatbesluit heeft overgelegd. Hij wordt hierin niet gevolgd. De raad van bestuur heeft gewezen op artikel 7 van de Organisatiewet Kadaster, artikel 2, eerste lid, van het Besluit verlening mandaat en machtiging leden bestuur Kadaster 2014 (Stcrt. 2014, 36525) en artikel 2, tweede lid, aanhef en onder g, van het Besluit verlening mandaat, volmacht en machtiging personele aangelegenheden Kadaster 2018 (Stcrt. 2018, 15780). Deze bepalingen bieden voldoende basis voor de conclusie dat er geen sprake is van een bevoegdheidsgebrek.
4.2.2.Op grond van artikel 2:11, eerste lid, van de ARK kan indien de ambtenaar voor onbepaalde tijd is aangesteld ontslag worden verleend op andere gronden dan de in artikel 2:10 genoemde gronden.
4.2.3.Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 28 januari 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:198) kan een ontslaggrond als die van artikel 2:11 van de ARK worden toegepast als een in de loop der tijd ontstane impasse in de weg staat aan vruchtbare verdere samenwerking en voortzetting van het dienstverband redelijkerwijs niet van het bestuursorgaan kan worden verlangd. 4.2.4.Appellant heeft betoogd dat de raad van bestuur onvoldoende heeft gemotiveerd dat er sprake is van een verstoring in de arbeidsrelatie die tot de impasse heeft geleid. Dit betoogt slaagt niet. De Raad verwijst in de eerste plaats naar wat de rechtbank hiertoe uitgebreid heeft overwogen. De Raad onderschrijft deze overwegingen.
4.2.5.Het standpunt van appellant dat onvoldoende duidelijk is met wie binnen het Kadaster de arbeidsrelatie verstoord was, wordt niet gevolgd. Hiervoor is van betekenis dat appellant, zoals reeds blijkt uit de voorgaande overwegingen, op verschillende plekken binnen en buiten het Kadaster heeft gewerkt. Hij is daarbij steeds en door verschillende leidinggevenden aangesproken op zijn houding en gedrag. Hieruit maakt de Raad op dat de verstoring zich niet beperkt tot één of enkele personen, maar dat sprake was van een terugkerend patroon, waarbij appellant niet in staat bleek zijn houding en gedrag aan te passen. Verder is van belang dat ook een outplacementtraject is doorlopen, dienstopdrachten zijn gegeven en dat er een voorstel is gedaan voor een minnelijke regeling. Ook is appellant in 2015 gewaarschuwd voor ontslag, bij een ongewijzigde opstelling.
4.2.6.Door appellant is betoogd dat hij in aanmerking moet worden gebracht voor een ontslagvergoeding op grond van de CRvB-formule met een factor 1 van € 64.996,- bruto vanwege het overwegend aandeel van de raad van bestuur in de verstoring. Dit betoog slaagt niet. De Raad neemt hierbij in aanmerking wat onder 4.2.5 is overwogen. Met de rechtbank wordt dan ook geoordeeld dat er geen sprake is van een overwegend aandeel van de raad van bestuur in de impasse.