Op 24 november 2021 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende de afwijzing van een aanvraag voor een nabestaandenuitkering door de Sociale verzekeringsbank (Svb). Appellante, gehuwd in 2015, diende in september 2016 een aanvraag in na het overlijden van haar echtgenoot. De Svb weigerde de aanvraag op basis van artikel 15, eerste lid, aanhef en onder a, van de Algemene nabestaandenwet (ANW), omdat niet duidelijk was of het overlijden binnen een jaar na het huwelijk redelijkerwijs te verwachten was. De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep tegen deze afwijzing ongegrond.
In hoger beroep stelde appellante dat zij recht had op de uitkering vanwege haar arbeidsongeschiktheid. Tijdens de zitting op 13 oktober 2021 gaf de Svb aan dat het bestreden besluit niet langer werd gehandhaafd, omdat de feitelijke grondslag voor de weigeringsgrond ontbrak. De Svb was van mening dat niet kon worden gesteld dat appellante geen reactie had gegeven op vragen over de levensverwachting van haar echtgenoot ten tijde van het huwelijk.
De Centrale Raad van Beroep vernietigde de aangevallen uitspraak en verklaarde het beroep gegrond. De Raad oordeelde dat de Svb een nieuwe beslissing op bezwaar moest nemen, aangezien er nog medisch onderzoek in Marokko moest plaatsvinden naar de arbeidsongeschiktheid van appellante. De Svb werd ook opgedragen het griffierecht van € 181,- aan appellante te vergoeden.