ECLI:NL:CRVB:2021:2923

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 november 2021
Publicatiedatum
24 november 2021
Zaaknummer
21/1589 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens niet tijdig betalen griffierecht

Op 23 november 2021 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak met nummer 21/1589 PW. Het hoger beroep van appellante is niet-ontvankelijk verklaard omdat het griffierecht niet binnen de gestelde termijn is betaald. Appellante had eerder een beroep op betalingsonmacht gedaan, maar voldeed niet aan de criteria die daarvoor gelden. De Raad had appellante in verschillende brieven gewezen op de verplichting om het griffierecht tijdig te betalen en de gevolgen van het niet betalen. Ondanks herhaalde aanmaningen en de mogelijkheid om de gegevens omtrent haar financiële situatie te actualiseren, heeft appellante het griffierecht van € 134,- niet tijdig voldaan. De Raad concludeerde dat appellante niet in verzuim was geweest en dat het hoger beroep kennelijk niet-ontvankelijk was, waardoor er geen inhoudelijke behandeling van de zaak plaatsvond. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

Datum uitspraak: 23 november 2021
21/1589 PW, 21/1590 PW, 21/1591 PW, 21/1592 PW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:54 en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
28 april 2021, 20/1287, 20/1288, 20/1289, 20/6080 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam

PROCESVERLOOP

Appellante heeft hoger beroep ingesteld.

OVERWEGINGEN

In artikel 8:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat van de indiener van het beroepschrift een griffierecht wordt geheven. Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
In het hogerberoepschrift, bij de Raad op 6 mei 2021 ontvangen, heeft appellante een beroep op betalingsonmacht gedaan.
Bij brief van 25 mei 2021 is appellante gewezen op de criteria die gelden voor het aannemen van ‘betalingsonmacht’. Appellante is een termijn van twee weken gegeven om door middel van het invullen en retourneren van het bij de brief gevoegde formulier te reageren op voornoemde brief. Daarbij is appellante erop gewezen dat het beroep op betalingsonmacht wordt afgewezen als het formulier niet op tijd is teruggestuurd, niet compleet is ingevuld en/of gegevens ontbreken en dat er geen gelegenheid is tot aanvulling van het formulier of de gegevens.
Appellante heeft dit formulier ingevuld en ingezonden. De Raad heeft het op 1 juni 2021 ontvangen.
Bij brief van 8 juni 2021 heeft de Raad een inkomensverklaring met betrekking tot appellante opgevraagd bij de Raad voor Rechtsbijstand.
Bij brief van 24 juni 2021 heeft de Raad voor Rechtsbijstand de inkomensverklaring van appellante overgelegd. Uit deze verklaring blijkt dat het verzamelinkomen van appellante
€ 2.639,- bedraagt in het peiljaar 2019.
Bij brief van 29 juni 2021 is aan appellante een termijn van twee weken gegeven om door middel van het invullen en retourneren van de bij de brief gevoegde verklaring aan te geven of de gegevens in de inkomensverklaring nog actueel zijn.
Appellante heeft binnen de gestelde termijn een verklaring overgelegd waaruit blijkt dat de gegevens niet langer actueel zijn en appellante wel over vermogen beschikt.
Bij brief van 26 juli 2021 heeft de Raad naar aanleiding van de door appellante verstrekte gegevens meegedeeld dat appellante niet aan de criteria voor betalingsonmacht voldoet en dat het beroep op betalingsonmacht wordt afgewezen. Daarbij is aan appellante meegedeeld dat zij een (nieuwe) nota griffierecht ontvangt en is haar verzocht het griffierecht binnen de op nota gestelde betalingstermijn te betalen. Voorts is erop gewezen dat het niet of niet op tijd betalen van het griffierecht kan leiden tot een niet-ontvankelijk verklaren van het (hoger) beroep.
Bij brief van 27 juli 2021 is appellante erop gewezen dat een griffierecht van € 134,- is verschuldigd, en is medegedeeld dat dit bedrag uiterlijk 28 dagen na de dag van verzending van de brief op de in die brief genoemde bankrekening moet zijn bijgeschreven.
Bij aangetekende brief van 27 augustus 2021 is appellante nogmaals gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht en is medegedeeld dat het verschuldigde bedrag binnen vier weken na de datum van deze brief op de in die brief genoemde bankrekening dient te zijn bijgeschreven dan wel contant moet zijn betaald op het bezoekadres van de Raad. Daarbij is erop gewezen dat als het griffierecht niet tijdig wordt betaald, appellante er rekening mee moet houden dat het (hoger) beroep niet inhoudelijk behandeld zal worden.
Het griffierecht is niet binnen de termijn betaald.
Op grond van de beschikbare gegevens kan redelijkerwijs niet worden geoordeeld dat appellante niet in verzuim is geweest. Het hoger beroep is kennelijk niet-ontvankelijk, zodat zonder verder onderzoek kan worden beslist.
Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door E.C.R. Schut, in tegenwoordigheid van D. van der Boom als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 november 2021.
(getekend) E.C.R. Schut
(getekend) D. van der Boom
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan binnen zes weken na de verzending van het afschrift van deze uitspraak schriftelijk verzet doen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA UTRECHT. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld te worden gehoord.