ECLI:NL:CRVB:2021:2798
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering nabestaandenuitkering op grond van de ANW na overlijden echtgenoot
In deze zaak gaat het om de weigering van een aanvraag voor een nabestaandenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet (ANW) door de Sociale verzekeringsbank (Svb). Appellante, wiens echtgenoot op 22 februari 2017 is overleden, heeft op 5 april 2017 een aanvraag ingediend voor een nabestaandenuitkering. De Svb heeft deze aanvraag op 11 juli 2017 afgewezen, omdat appellante niet voldeed aan de voorwaarden voor de uitkering, met name omdat haar arbeidsongeschiktheid minder dan 45% zou zijn. Het bezwaar tegen deze beslissing werd op 2 november 2018 ongegrond verklaard.
De rechtbank Amsterdam heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat de Svb zich terecht had gebaseerd op de rapporten van de verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen van het Uwv. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat haar medische toestand niet correct is beoordeeld en dat het onderzoek onzorgvuldig is geweest, onder andere omdat haar zoon als tolk optrad tijdens het spreekuur. De Svb heeft de bevestiging van de eerdere uitspraak bepleit.
De Centrale Raad van Beroep heeft in haar uitspraak van 11 november 2021 geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig is verricht en dat de rapportages inzichtelijk en logisch zijn. De Raad heeft geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de juistheid van de arbeidskundige beoordeling en heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Raad concludeert dat appellante niet voldeed aan de voorwaarden voor de nabestaandenuitkering en dat er geen reden is om een onafhankelijke deskundige in te schakelen. De uitspraak is gedaan door M. Wolfrat, in tegenwoordigheid van R. van Doorn als griffier.