ECLI:NL:CRVB:2021:2756

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 november 2021
Publicatiedatum
8 november 2021
Zaaknummer
20/3185 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstand na opschorting en niet verschijnen op gesprek

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 november 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de intrekking van de bijstand van appellant. Appellant ontving sinds 16 augustus 2011 bijstand op grond van de Participatiewet (PW). Na een melding dat appellant voor langere tijd naar Curaçao was vertrokken, heeft de gemeente Rotterdam onderzoek ingesteld. Appellant is op 19 november 2019 uitgenodigd voor een gesprek, maar is zonder bericht niet verschenen. Het college heeft daarop zijn bijstand opgeschort en later ingetrokken. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij niet op de hoogte was van de opschorting en dat hij in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerde. De Raad oordeelt dat het voor risico van appellant komt dat hij het opschortingsbesluit niet tijdig heeft gezien, aangezien dit op zijn uitkeringsadres was bezorgd en zijn vriendin het had gelezen. De Raad concludeert dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in de periode van 19 november 2019 tot 3 december 2019 bijstandbehoevend was, omdat hij niet is verschenen op de gesprekken en de gevraagde gegevens niet heeft ingeleverd. De aangevallen uitspraak van de rechtbank Rotterdam wordt bevestigd.

Uitspraak

20 3185 PW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 4 september 2020, 20/400 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam (college)
Datum uitspraak: 8 november 2021

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. P. van Baaren, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 augustus 2021. Partijen hebben door middel van videobellen deelgenomen aan de zitting. Namens appellant is mr. Van Baaren verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S. Duinhouwer en mr. J.F. Jim.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontving sinds 16 augustus 2011 bijstand, laatstelijk op grond van de Participatiewet (PW) naar de norm voor een alleenstaande. Appellant is op 27 oktober 2019 naar Curaçao vertrokken en is op 18 november 2019 teruggekeerd in Nederland.
1.2.
Naar aanleiding van een anonieme melding op 28 oktober 2019 (melding) dat appellant voor langere tijd naar Curaçao is vertrokken heeft een sociaal rechercheur van de gemeente Rotterdam (sociaal rechercheur) onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de aan appellant verleende bijstand. Daarbij is onder meer het geautomatiseerde uitkeringssysteem Socrates geraadpleegd. Over “aanvraag/toestemming verblijf buitenland” bleek geen recente informatie bekend. De sociaal rechercheur heeft appellant bij brief van 14 november 2019 uitgenodigd voor een gesprek op 19 november 2019 met de vraag om zijn paspoort en bankafschriften van de laatste drie maanden mee te nemen. Appellant is, zonder bericht, niet verschenen op deze afspraak en heeft de gevraagde gegevens niet ingeleverd.
1.3.
Bij besluit van dinsdag 19 november 2019 (opschortingsbesluit) heeft het college het recht op bijstand van appellant met toepassing van artikel 54, eerste lid, van de PW met ingang van diezelfde datum opgeschort en appellant uitgenodigd voor een gesprek op 21 november 2019. Daarbij is appellant opnieuw gevraagd de eerder gevraagde gegevens mee te nemen.
1.4.
Op 20 november 2019 heeft een vriendin van appellant (vriendin) twee keer de sociaal rechercheur gebeld over de uitnodiging voor 21 november 2019. In die gesprekken heeft de vriendin gezegd dat appellant na een verblijf bij haar, op 17 november 2019, is vertrokken naar Curaçao. Zij kan niet aan het ticket van de heenreis komen, er is nog geen geld voor een ticket voor de terugreis, de datum van de terugreis is nog niet bekend en appellant is volgens de vriendin heel moeilijk bereikbaar. De sociaal rechercheur heeft tegen de vriendin gezegd dat nu de vriendin geen datum weet van de terugreis, hij op dat moment niet veel voor appellant en de vriendin kan betekenen. De sociaal rechercheur heeft herhaald dat appellant moet verschijnen op het gesprek op 21 november 2019. Appellant is niet verschenen op het gesprek en heeft de gevraagde gegevens niet ingeleverd.
1.5.
Bij besluit van 29 november 2019 (intrekkingsbesluit), na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 17 januari 2020 (bestreden besluit), heeft het college de bijstand van appellant met ingang van 19 november 2019 ingetrokken op grond van artikel 54, vierde lid, van de PW. Het college heeft aan de besluitvorming ten grondslag gelegd dat appellant na de opschorting heeft verzuimd binnen de gestelde termijn de gevraagde gegevens te verstrekken en de gevraagde medewerking te verlenen.
1.6.
Naar aanleiding van een nieuwe aanvraag om bijstand van 3 december 2019 is aan appellant bij besluit van 13 januari 2020 met ingang van 3 december 2019 opnieuw bijstand toegekend naar de norm voor een alleenstaande.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellant heeft tegen het opschortingsbesluit geen rechtsmiddel aangewend. Daarom ligt uitsluitend ter beoordeling voor of de intrekking van de bijstand met ingang van 19 november 2019 op grond van artikel 54, vierde lid, van de PW in rechte stand kan houden.
4.2.
Bij de beantwoording van de vraag of de bijstandverlenende instantie op grond van artikel 54, vierde lid, van de PW bevoegd is tot intrekking van de aan een betrokkene verleende bijstand, staat ter beoordeling of de betrokkene het bij het opschortingsbesluit vastgestelde verzuim binnen de daarvoor gestelde termijn heeft hersteld. In dit geval dient daartoe te worden beoordeeld of appellant binnen die termijn de gevraagde gegevens heeft verstrekt en voldoende medewerking heeft verleend door op 21 november 2019 te verschijnen op een gesprek. Indien dat niet het geval is, dient vervolgens te worden nagegaan of appellant hiervan een verwijt kan worden gemaakt. Die verwijtbaarheid kan bijvoorbeeld ontbreken indien de gevraagde gegevens niet van belang zijn voor de verlening van bijstand of indien appellant niet binnen de gestelde hersteltermijn redelijkerwijs over de gevraagde gegevens heeft kunnen beschikken.
4.3.
Niet in geschil is dat de gevraagde gegevens van belang zijn voor de beoordeling van het recht op bijstand. Evenmin is in geschil dat appellant op 19 november 2019 en op 21 november 2021 niet is verschenen op de gesprekken en dat hij de gevraagde gegevens niet binnen de daartoe gestelde hersteltermijn heeft overgelegd.
4.4.
Appellant heeft – zo begrijpt de Raad – aangevoerd dat hem daarvan geen verwijt kan worden gemaakt omdat hij niet wist dat hem was gevraagd om stukken in te leveren. Hij verbleef na zijn terugkeer van Curaçao bij een kennis. Deze beroepsgrond slaagt niet. Het opschortingsbesluit is bezorgd op het uitkeringsadres en de vriendin heeft het gelezen. Zij heeft hierop volgens afspraak met appellant contact gezocht met de sociaal rechercheur. Dat zij niet op de hoogte was van de terugreis van appellant en dat appellant voor haar niet goed bereikbaar was, komt voor risico van appellant. Hij heeft er niet voor gezorgd dat de vriendin zijn post op adequate wijze kon behandelen. Daarom komt het voor rekening van appellant dat hij het opschortingsbesluit niet tijdig heeft gezien.
4.5.
Wat appellant heeft aangevoerd over de bevoegdheid van het college om bijstand in te trekken, begrijpt de Raad zo dat appellant meent dat het college in redelijkheid niet van zijn bevoegdheid tot intrekking gebruik kon maken omdat uit later overgelegde stukken blijkt dat hij ongewijzigd bijstandbehoevend was in de periode van 19 november 2019 tot 3 december 2019. Deze beroepsgrond slaagt alleen al niet omdat, anders dan appellant stelt, hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bijstandbehoevend was in die periode. Appellant is niet verschenen op de gesprekken waarvoor hij was uitgenodigd. Hierdoor heeft het college zijn feitelijke woon- en leefsituatie na terugkeer uit Curaçao en daarmee de bijstandbehoevendheid van 19 november 2019 tot 3 december 2019, niet kunnen vaststellen.
4.6.
Gelet op 4.3 tot en met 4.5 slaagt het hoger beroep niet, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M. van Paridon als voorzitter, in tegenwoordigheid van B. van Dijk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 september 2021.
(getekend) M. van Paridon
(getekend) B. van Dijk