ECLI:NL:CRVB:2021:2751

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 november 2021
Publicatiedatum
8 november 2021
Zaaknummer
21/817 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens termijnoverschrijding in bestuursrechtelijke zaak

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 november 2021 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een hoger beroep dat was ingesteld door de gemachtigde van appellante. De uitspraak waartegen hoger beroep was ingesteld, was op 23 december 2020 per aangetekende post aan de gemachtigde van appellante verzonden. Het beroepschrift werd echter pas op 4 maart 2021 per fax ontvangen, wat leidde tot de conclusie dat het niet tijdig was ingediend. De gemachtigde had tot en met 26 februari 2021 de tijd om hoger beroep in te stellen, maar heeft deze termijn overschreden. De rechtbank had de gemachtigde expliciet gewezen op het feit dat een tweede verzending van de uitspraak geen invloed had op de termijn voor het indienen van het hoger beroep.

De gemachtigde voerde aan dat hij de uitspraak pas op 12 februari 2021 had ontvangen, en dat de vertraging te wijten was aan de sluiting van het PostNL-punt waar de aangetekende brief kon worden afgehaald. De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat de gemachtigde niet in verzuim was geweest en dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was. De Raad benadrukte dat het risico van een niet-tijdige indiening van het hoger beroep voor rekening van de indiener komt, en dat er geen zeer uitzonderlijke omstandigheden waren die een langere termijn rechtvaardigden. Uiteindelijk werd het hoger beroep kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, zonder dat verder onderzoek nodig was. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

Datum uitspraak: 2 november 2021
21/817 PW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:54 en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
22 december 2020, 20/2767 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere

PROCESVERLOOP

Mr. J. Sprakel, advocaat, heeft als gemachtigde van appellante hoger beroep ingesteld.

OVERWEGINGEN

Ingevolge artikel 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in samenhang met de artikelen 6:7, 6:8, 6:9 en 6:11 van die wet geldt het volgende.
De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt zes weken. Deze termijn gaat in met ingang van de dag na die waarop de aangevallen uitspraak door middel van de toezending van een afschrift aan partijen is bekendgemaakt.
Een beroepschrift is tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Bij verzending per post is een beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
De uitspraak waartegen hoger beroep is ingesteld, is op 23 december 2020 per aangetekende post in afschrift aan de gemachtigde van appellante gezonden.
Aangezien de rechtbank deze uitspraak op 10 februari 2021 retour heeft ontvangen met de mededeling “niet afgehaald”, heeft de rechtbank op 11 februari 2021 nogmaals een afschrift van de uitspraak aan de gemachtigde van appellante gezonden. Daarbij is de gemachtigde van appellante er op gewezen dat deze tweede verzending van de uitspraak geen verandering brengt in de termijn voor het instellen van hoger beroep.
Het beroepschrift is op 4 maart 2021 per fax ontvangen.
Op grond hiervan moet worden geoordeeld dat het beroepschrift niet tijdig is ingediend.
Ten aanzien van een na afloop van de beroepstermijn ingediend beroepschrift blijft nietontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
De gemachtigde van appellante heeft in het hoger beroepschrift als reden van de termijnoverschrijding gegeven dat hij de uitspraak niet eerder dan 12 februari 2021 heeft ontvangen. De uitspraak is op 24 december 2020 om 07:58 uur op het adres van zijn kantoor aangeboden. Omdat op dat moment het kantoor nog gesloten was, heeft de postdienst een afhaalbericht achtergelaten. Het is daarna niet mogelijk geweest om de uitspraak daadwerkelijk op te halen.
Bij brieven van 16 maart 2021 en 21 mei 2021 is aan de gemachtigde van appellante gevraagd om zijn stellingen nader te onderbouwen. Bij brieven van 12 april 2021 en 7 juni 2021 heeft de gemachtigde van appellante daarop gereageerd. De gemachtigde van appellante heeft daarbij te kennen gegeven dat bij de initiële bezorging een PostNL punt was opgegeven waar de aangetekende brief kon worden afgehaald. Dat PostNL punt bleek echter gesloten vanwege de corona lockdown. Zijn kantoormedewerker die de brief daar wilde afhalen, heeft daarvan geen foto gemaakt. Daarna heeft een andere medewerker van zijn kantoor met PostNL gebeld om te vragen waar de zending af te halen was. Daar is toen aangegeven dat zij moesten wachten tot het pakket weer bij de verzender terug was. Dat heeft langer geduurd dan normaal met als gevolg dat de hoger beroepstermijn al was verstreken toen de uitspraak aan de gemachtigde van appellante bekend werd. Ter ondersteuning van zijn stelling dat het PostNL punt waar de uitspraak kon worden afgehaald, gesloten was ten tijde van de corona lockdown, heeft de gemachtigde van appellante een verklaring van dat PostNL punt overgelegd.
Wat appellante heeft aangevoerd, bevat geen grond waarop redelijkerwijs kan worden geoordeeld dat appellante niet in verzuim is geweest.
In situaties waarin een aangetekend stuk niet wordt afgehaald, geldt in beginsel het uitgangspunt dat het risico dat hoger beroep niet tijdig is ingediend, volledig voor rekening en risico komt van de partij die hoger beroep instelt. Ook indien, gelet op wat de gemachtigde van appellante heeft aangevoerd, daarover in dit geval anders zou moeten worden geoordeeld, kan dit de gemachtigde van appellante niet baten. In het geval dat een besluit, zoals hier, op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt en de belanghebbende als gevolg van een hem niet toe te rekenen omstandigheid het besluit pas later onder ogen heeft gekregen, wordt in het algemeen een termijn van twee weken gegund om alsnog bezwaar te maken of beroep in te stellen wil de termijnoverschrijding verschoonbaar zijn. De gemachtigde van appellante had, na kennisname van de uitspraak op 12 februari 2012, tot en met 26 februari 2021 de tijd om alsnog hoger beroep in te stellen. Het hoger beroepschrift is pas op 4 maart 2021 ingediend. Van zeer uitzonderlijke omstandigheden op grond waarvan haar een langere termijn dan twee weken had moeten worden gegund, is niet gebleken. De rechtbank heeft de gemachtigde van appellante er immers expliciet op gewezen dat de tweede verzending van de uitspraak geen verandering brengt in de termijn voor het instellen van hoger beroep.
Het hoger beroep is kennelijk niet-ontvankelijk, zodat zonder verder onderzoek kan worden beslist.
Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door E.C.R. Schut, in tegenwoordigheid van K.R. van Renswoude als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 november 2021.
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan binnen zes weken na de verzending van het afschrift van deze uitspraak schriftelijk verzet doen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA UTRECHT. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld te worden gehoord.