ECLI:NL:CRVB:2021:2750
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake kinderbijslag op grond van de Algemene Kinderbijslagwet voor in Marokko wonende kinderen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 oktober 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de aanvraag van appellant voor kinderbijslag op grond van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) voor zijn kinderen die in Marokko wonen. Appellant, die sinds 1986 in Nederland woont, heeft nooit in loondienst gewerkt en kan daarom niet als werknemer worden aangemerkt. Hij stelde dat hij gelijkgesteld moet worden met een werknemer, omdat hij buiten zijn toedoen nooit als werknemer is gaan werken. De Raad heeft deze stelling verworpen en geconcludeerd dat appellant niet onder de personele werkingssfeer van het NMV valt, waardoor hij geen recht heeft op kinderbijslag.
De rechtbank Amsterdam had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep heeft deze uitspraak bevestigd. De Raad oordeelde dat de beperking van de personele werkingssfeer van het NMV tot werknemers of met hen gelijkgestelden niet discriminerend is en dat er geen sprake is van schending van artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM. Appellant kon niet de gerechtvaardigde verwachting koesteren dat hij aanspraak kon maken op kinderbijslag voor zijn in Marokko wonende kinderen, en de Raad heeft geoordeeld dat de rechtbank terecht het beroep ongegrond heeft verklaard.
De uitspraak benadrukt de voorwaarden waaronder recht op kinderbijslag kan worden geclaimd en de rol van de nationale overheden in het sociaal-economisch beleid, waarbij een ruime beoordelingsvrijheid wordt erkend. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.